woensdag 8 april 2015

Ad Gerritsen # Een opera voor bedelaars





Ad Gerristen
Winter 1940 - Max en Quappi
1997


houtsnede op papier
64 x 48 
Oplage: 47 / 55



EEN OPERA VOOR BEDELAARS
Over het werk van Ad Gerritsen


Geachte aanwezigen,

Allereerst wil ik Steven Hond, gastheer en directeur van Flevodruk, en Leen van Weelden, verantwoordelijk voor de tentoonstellingen alhier, hartelijk danken voor de geboden gelegenheid enkele woorden aan het werk en denken van Ad Gerritsen te wijden. Ad en Marianne wil ik danken voor het vertrouwen dat zij – wellicht in een ietwat overmoedige bui – hadden dat ik van het openingswoord iets aardigs zou maken.


Die Dreigroschenoper

Vorige week vrijdag –28 april 2006 – bezocht ik Ad Gerritsen op zijn atelier in Heveadorp. We hadden het over de muziek die Ad zoal draait als hij aan het schilderen is. Ad zette de radio aan en ik hoorde een paar stemmen door elkaar praten. En hij zei: toen Flevodruk mij belde welke muziek ik gedraaid wilde hebben, wist ik niks. Ik heb nooit muziek aanstaan. Toen ik van de week op mijn eigen atelier was, wist ik het ineens zeker. Dit is de muziek die bij Ad Gerritsen past. Ik draai die vaak alhoewel ik helemaal niet ui  het kamp van Ad Gerritsen stam. Het gaat om een opera. Niet om een klassieke opera, maar om een banale opera. En ik citeer de openingswoorden die als een vlag de lading dekken Het is uit Kurt Weils Die Dreigroschenoper op de woorden van Bertholt Brecht:

‘Sie werden jetzt eine Oper fur Bettler hören. Und weil diese Oper so prunkvoll gedacht war, wie nur Bettler sie erträumen, und weil sie doch so billig sein sollte, dass nur Bettler sie bezahlen können, heisst sie “Die Dreigroschenoper,’

‘U krijgt nu een opera voor bedelaars te horen. En omdat deze opera protserig is dat alleen bedelaars ervan dromen en omdat ie aan de ander kant zo goedkoop moet zijn dat bedelaars het kunnen betalen, heet ie De driestuiversopera.’ 

Het had een citaat kunnen zijn uit het boek Het ontstellende werk van Ad Gerritsen dat twee jaar geleden verscheen. Want het dekt de lading van het oeuvre van Ad Gerritsen volkomen: het is niet mooi in de klassieke zin van het woord, het is lelijk en scheel, lomp en onbehouwen, precies zoals de bedelaars voor wie het allemaal bedoeld maar die het nooit zullen zien of horen zijn. Maar eigenlijk is het ook helemaal niet voor hen bedoeld. Het is bedoeld voor degene die menen ze het succes dat ze hebben verdiend is en het niet kunnen slagen in het leven net zo verdiend.De afspraak dat ik eens een keertje op zijn atelier zou komen kijken, stond al een paar jaar op de planning, maar het kwam er nooit van eens daadwerkelijk richting Oosterbeek te fietsen.



Albert Heijn

Ad woont bij mij in de buurt en Marianne, de vrouw van Ad, ook. Zij het dat ik en mijn vrouw, Gerda Ten Thije, die onlangs een tentoonstelling had bij Flevodruk, net aan de verkeerde kant van de Amsterdamse weg wonen en Ad en Marianne aan de goeie. Verschil moet er wezen. Gek genoeg ken ik Ad niet van de Albert Heijn. Omdat ik een hekel heb aan openingen in Amsterdam ga ik altijd naar de Albert Heijn aan de Lawick van Pabststraat. Ik kan het iedereen aanbevelen. Want daar ontmoet ik iedereen: Kees Broos en Liesbeth Brandt Corstius, Jaap en Angeline Bremer, Albert van der Weide en Marga van Mechelen. En dat scheelt een heleboel netwerken en een hele vracht treinkaartjes naar Amsterdam. Maar Ad zie ik daar nooit, en Klaas Gubbels ook niet, terwijl ze beiden zo ongeveer naast de Appie Heijn wonen. Kunstenaars doen hun boodschappen net als de arbeiders bij de Lidl die – u raad het reeds – aan onze verkeerde kant van de Amsterdamse weg zit. Maar bij de Lidl kom ik weer niet. U raad het wederom: Omdat ik daar niemand ken aan wie ik wat heb.



SUN-schriften

Wanneer we bedenken dat de SUN de Socialistische Uitgeverij Nijmegen indertijd een echt Marxistische uitgeverij was waarvan de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de BVD, vermoedde dat er via de KGB – niet te verwarren overigens met de GBK – gelden naar Nijmegen stroomden om de revolutie en de daaruit volgende dictatuur van het proletariaat mogelijk te maken en men bedenkt dat ikzelf in die dagen de EO-jongerendag bezocht, dan mag het een wonder heten dat ik vorige week op Ads atelier ben geweest. En eerlijk is eerlijk, de ontzuiling van de Lage Landen ten spijt, Ad kon het niet nalaten te vragen of ik de laatste keer, bij de gemeenteraadsverkiezingen CDA had gestemd of André Rouwvoet. Maar uit de stemwijzer volgde dat ik veel eerder SP of ChristenUnie moest stemmen. Omdat ik mijzelf geen geweld aan wilde doen werd het de laatste. Ad wist natuurlijk al lang dat ik iets christelijks moest stemmen. Hij was wel opgelucht dat het ChristenUnie werd en geen CDA. De verzuiling zit nog generaties na de dood van god in ons bloed. Het is er bijna niet uit te rammen.
   Christen of niet, als broekie van 22 ging ik in de Arnhemse binnenstad steevast naar De Slegte om de geramsjte uitgaven van de SUN te kopen. Ik was volmaakt gebiologeerd door de koele maar kristalheldere grafische vormgeving van de Sun-schriften, door de antichristelijke inhoud ervan en door het gevoel van leedvermaak dat die uitgaven in steeds massaler hoeveelheden de Ramsj wisten te bereiken. Nu vind ik het jammer dat de SUN niet meer bestaat. Niet echt meer bestaat. Want echt was het wel. Ik werd dan ook steevast bezocht door de antichrist die uit de uitgaven sprak en kon de verleidingen en verlokkingen van de satan  maar moeilijk weerstaan. Net zo moeilijk als het is de verlokkingen van de satan te weerstaan wanneer die weer pornografische lectuur verspreid. De SUN is niet meer, de pornografische lectuur floreert als nooit tevoren.



MMKA

Wanneer ik Ad leerde kennen kan ik mij niet meer herinneren. Ad hoef ik het niet te vragen want het zal ongetwijfeld weinig indruk op hem gemaakt hebben. Wanneer ik zijn werk leerde kennen weet ik ook niet meer. Leuk openingswoord wordt het als dat zo doorgaat. Wel herinner ik mij dat ik zijn werk – waarschijnlijk voor het eerst – zag in het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem. Vandaag zal ik het maar bekennen: ik vond er geen bal aan. Het zag er niet uit. Koppen die niet klopten, monden die steevast verkeerd neergezet waren, schele, scheve ogen, houterige lichamen. Weinig behaagziek allemaal. Bijna overbodig om te zeggen dat dit oordeel meer over mij zei dan over het werk van Ad Gerritsen.
   Toen ik vorige week vrijdag naar Ad toe wilde fietsen bedacht ik me dat ik eigenlijk niet meer wist dan Heveadrop. Ik belde Marianne op. ‘Oosterbeek door, rechts aanhouden, bos in, links af, links af, links af. Ouden school, rieten dak. Middenweg.’  De zon scheen voor het eerst sinds tijden eens heel aardig en op goed geluk fietste ik Oosterbeek door, de bult op en het bos in. Links af links af links af. Uiteindelijk moest ik drie keer rechts af en niet drie keer links. Achteraf heb ik begrepen dat ik precies verkeerd om was gefietst. Rieten dak. Bent u wel eens in Heveadorp geweest? Alleen maar riet. Maar toen ik er eindelijk was en Ad mij en mijn fiets binnenliet zat daar in het hoge schemerige van top tot teen met herinneringen behangen atelier Evert van der Molen, grafisch vormgever en docent aan de Arnhemse academie. Van Ad heb ik nooit les gehad, van Evert wel. En nu snap ik ook waarom hij het boek van Ad mocht vormgeven en dat zo mooi deed: sober, stug, zakelijk, geen toeters, geen bellen. Sociaaldemocratisch. Conceptueel. Het past precies op het werk van Ad.



De stickercode

Nu ben ik geen journalist en had geen vragen op een blocnote noch een recorder om het gesprek te kunnen opnemen. Maar over twee zaken wilde ik het met Ad graag hebben. Ik bedoel: over twee kunstenaars wilde ik het graag hebben: over Max Beckmann en over Vincent van Gogh. Max Beckmann was een van Duitslands grootste kunstenaars tot kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Vincent van Gogh hoef ik hopelijk hier niet uit te leggen.Ik was nog niet begonnen over Max Beckmann of Ad wees mij fijntjes op het Flevocahier. Hij sloeg het open en toonde mij een geschilderd portretje van een scheef kijkend ventje. De titel stond eronder: Jonge Beckmann (2004).
   Schilders onder elkaar hoeven dan niet verder te praten. Want je weet van elkaar dat je bij dezelfde club zit. Hetzelfde geheime genootschap. Een beetje zoals de gelovigen elkaar herkennen aan een kruisje met of zonder hangende Jezus, of aan een gestileerde vis achterop de auto. Die mensen glimlachen altijd lief naar elkaar. Een beetje zoals de echte haring-happers de hele vis in de keel laten glijden en neppers staan te klungelen met een plastic vorkje en mesje en met argusogen kijken naar de happers. De happers weten wel beter en glimlachen meewarig naar elkaar met compassie in hun ogen voor de neppers. Goede wijn behoeft geen krans.
   Ik kan het u aanraden: wanneer u een tweedehands automobiel koopt, kijk dan eerst op de achterkant van uw nieuwe auto of de sticker er nog zit. Laat hem door uw dealer verwijderen voordat u een proefritje gaat maken. Grote kans dat men onderweg zo vaak naar u glimlacht dat u in de achteruitkijkspiegel kijkt om te zien of er iets aan uw kapsel mankeert of dat er een rozenkleurige lippenstift-kus op uw wang prijkt. Of dat uw mascara helemaal is uitgelopen. Nee, men lacht u toe omdat u ook zo’n sticker heeft. Zo lachen de schilders hun tanden naar elkaar bloot wanneer de naam van Max valt. Het is een geheime code. Het is zelfs niet ondenkbaar dat Max lid was van het geheime genootschap Priorij van Sion, zoals u in De Da Vinci Code kunt nalezen.



Twee kunstcodes

Ik zal u tippen. Wanneer u in het gezelschap verkeert van hedendaagse kunstenaars dan kunt u de naam van Max Beckmann eens terloops laten vallen. Reageert men daar niet op dan praat u wat harder: ‘Max.’ Begint met nog niet te glimmen, dan moet u het volgende rijtje eens uitproberen. U fluistert: ’Marcel Duchamp, Marcel Broodthaers, René Margritte, René Daniëls.’ Begint men nu alras te stralen, dan weet u dat dit conceptuele kunstenaars zijn en geen schilders. U bevindt zich in de binnenste cirkel van een andere sekte. Hoe u daar verzeild bent geraakt zou ik niet weten. U hoorde helemaal niet bij dat kamp. U kwam voor Ad. U dient die twee kampen goed uit elkaar te houden. Van een afstandje lijkt het een pot nat: maar dat is het niet. Hebt u eenmaal door dat het om kunstenaars gaat die de erfenis van Duchamp met hun bloed bewaken dan kunt u ook maar beter niet beginnen aan Picasso, Matisse en Van Gogh. Maar wanneer u de naam van Max Beckmann laat vallen op een echt schilderatelier dan zit u geheid goed. Hij behoort sinds lang tot de absolute top van de twintigste eeuw.



Rokin 85

Beckmann was bijna een Nederlander geweest. Want de nazi’s begrepen Beckmanns werk niet – net zoals ik Ads werk maar niet begreep – en verklaarden zijn werk als entartet. Ontaard. Op 18 juli 1937 luistert Beckmann naar de rede die Hitler uitsprak bij de opening van Haus der Deutschen Kunst in München. De volgende dag vertrekt Max Beckmann met zijn vrouw Quappi naar Nederland. Tien jaar lang woont hij aan het Rokin in Amsterdam. Nummer 85. Het pand staat er nog en voor degenen die geloven in het eeuwige leven rookt Beckmann er dagelijks, als hij klaar is met schilderen, een sigaar.
   Jammer dat de legendarische museumdirecteur Willem Sandberg maar twee werken van Beckmann wist te bemachtigen: Frau mit Mandoline mit gelb und rot uit 1950 en Doppelbilndniss, Max Beckmann und Quappi uit 1941, het enige schilderij dat Beckmann in Amsterdam maakte en dat in Nederland is gebleven. Pas in 1947 emigreerde Beckmann naar Amerika. Helaas verhuisde toen ook al het werk dat hij in tien jaar tijd aan het Rokin maakte naar Amerika en zijn voormalige vaderland Duitsland...
Gelukkig wist Sandberg wel beslag wist te leggen op een groot deel van het oeuvre van de door de nazi’s vlak voor het einde van de Tweede Wereldoorlog doodgeschoten drukker-kunstenaar Hendrik Nicolaas Werkman. Op 10 april 1945 werd Werkman door de S.D. uit zijn cel gehaald en met 9 anderen bij Bakkeveen doodgeschoten. Drie dagen later, op 13 april, werd de stad Groningen waar Werkman gevangen zat bevrijd. Niet voor niets gedenken wij de doden op 4 mei.
   Wanneer Ad en Marianne binnenkort vertrekken naar de VS laat ons dan het cultuurmonument dat Ad Gerritsen voor ons heeft opgericht niet met hem vertrekken, maar behouden blijven voor het Hollandse nageslacht. Want straks koopt het Museum of Modern Art in New York tien van Ads werken, wordt het voor de Hollanders onbetaalbaar en verandert Ad zijn naam in een buitenlandse naam. Want het is niet uitgesloten dat de Japanners eerder zijn dan de Amerikanen en alles voor de neus van de Yankies wegpikken om het pontificaal te plaatsen naast de door hen verworven werken van Vincent van Gogh. Ad hoeft dan alleen nog maar te tekenen voor een kleine naamswijziging die de Jappen voorstellen: Adsuko Gerritsen.



Banketbakkersdilpoma

O ja, daar moesten we nog naar terug, naar Vincent. Op een cv staat het niet goed, zeker tegenwoordig niet: academie voortijdig verlaten. Maar zo is het wel gegaan. Ad verliet net als Vincent voortijdig de academie. Te heethoofdig allebei. Eigenlijk heeft Ad alle diploma’s voor banketbakker. Want Ad was de zoon van een echte voorman der arbeiders. En Ad is een echte Arnhemse Klarendaller. Zijn vader was socialist; zijn moeder rooms-katholiek. Ziehier het kruitvat waardoor Ad niet anders kon worden dan banketbakker. Want de socialisten bakken brood en amper koekjes, de roomsen liever hosties dan brood en de pastores aten na de mis liever geglazuurde gebakjes dan regeringsbrood. Gebak was kunst, brood kunstig opgespoten met sierletters en ander versiersels.
   Was zijn moeder niet Rooms geweest dan was Ad nooit een kunstenaar geworden. Was zijn vader niet bekeerd tot het socialisme, dan was Ad nooit een goeie kunstenaar geworden, want de roomsen leveren zelden iets aardigs af, teveel als ze behept zijn met hun ideologie en te weinig bezig met leven. Alleen onze dode volksschrijver Reve blijft dan over: kind van oprechte marxisten, bekeerling van een kerk die geen kunstenaars weet op te leveren.
   We moeten eventjes een nieuw uitstapje maken. Een paar weken geleden overleed onze grote volksschrijver Gerard Reve en hij formuleerde het zo. Mulisch da's vullisch, Reve da's Leve. En ik moet bekennen dat ik mijzelf daarin herken. Ik heb de hele Ontdekking van de hemel netjes uitgelezen en ik kan u zeggen. Het was een bezoeking, want eerder een systeem dan organisme, eerder een ideologie dan het echte leve. En een enkele bladzijde Reve spiegelt ons het leven zoals het is. Rouw, lelijk en volmaakt tegenstrijdig. Het leven is geen volmaakt bouwwerk, maar een sloppenwijk met lekkende daken die bij elke storm tranen met tuiten huilt. En juist het gebrek aan ideologie, aan volmaakte schoonheid maakte dat ik Ad´s werk eerst niet begreep.



Het evangelie van Vincent

En precies daar moeten we zijn. Want ook Vincent ging pastoor of dominee worden en verkondigde het evangelie van Jezus Christus – het evangelie van Judas en Maria-Magdalena hadden we toen nog niet – in de Belgische Borinage waar de mijnwerkers een inktzwart en droef bestaan leidden. Toen Vincent de arme drommels een week lang het evangelie verkondigd had, vond hij het wel genoeg en begon hij met het uitdelen van zijn schamele spulletjes. Dit zeer tegen de zin van de kerk, want die verkochten liever de leer dan de spulletjes. Niet zo vreemd dat de vader van Ad liever socialist werd dan katholiek bleef. En toen Vincent als evangelist ontslagen werd, vond hij zijn eigenlijke roeping: hij wilde kunstenaar worden. Een leer wilde hij nooit meer aanhangen, wel het leven. Daarom ziet het er in het begin ook zo klunzig uit. Omdat hij het niet kan maar wel wil. En omdat het het leven is wat hij wil schilderen. Omdat het geen stijl is of ideologie. En daarom is het zo weinig flatteus.
   Vincent kon niet tekenen, dat is geen geheim. Ad kan soort van helemaal niet schilderen, dat is nu ook geen geheim meer. Maar de god -of Karl Marx- heeft beiden gezegend met het inzicht dat het leven slechts te vatten is in onvolmaaktheid en dat de schoonheid die in onvolmaaktheid gelegen is schoner is dan de schoonheid die zich in volmaaktheid wentelt. Want schoonheid die volmaakt is is geen schoonheid maar bloedeloosheid.
   Toen Vincent de strenge god van zijn vaderen vaarwel zei kwam hij eigenlijk thuis bij de vader en moeder van de strenge god. Zo u dit te mystiek in de oren klinkt, u kunt dat alles nalezen in de bijbel, De Da Vinci Code of een van de grote mystieken. Of Reve.

Toen Reve zijn streng communistische vader vaarwel zei, vond hij troost bij Moeder Maria, moeder van god. Toen Ad geen banketbakker te Klarendal wilde worden om Arnhemse meisjes te bakken, werd hij kunstschilder zoals dat toen nog heette, en schilderde Arnhemse meisjes zoals geen bakker ze bakken wou en geen pastoor ze eten wilde.
   Om het nog eens samen te vatten voor degenen die het nu na al deze mystieke volzinnen nog niet snappen. Ad schildert net zo krom als Vincent van Gogh omdat er alleen dan leven in de schilderijen komt. En daarom duurt het ook een poosje, zeg een paar decennia – maar dat is in het licht der eeuwigheid helemaal niet zo heel erg lang – voordat er van die lange rijen staan – Japanners, Amerikanen en ander rijken –  die het leven willen zien dat zelf niet kunnen leiden en het nu gaan zien zoals ze Orang-oetangs gaan kijken in de Zoo. Ad, je weet het. De schare aanbidders wordt almaar groter, zo groot dat je straks blij bent dat je er niet bij bent. Dat ik het nu snap is al heel wat. Waar ik vroeger – zeg twee decennia geleden – niet begreep waarom die stugge schilderijen nu precies in het Arnhems museum hingen, daar heb ik nu een vermoeden van. En tegen de troost die deze verbeelding van het leven biedt is geen enkele ideologie opgewassen.



Arnhemse klonen

En dat Ad zoveel invloed heeft gehad op jonge Arnhemse kunstenaars – de namen zal ik u onthouden, het zijn er teveel en ik vergeet toch weer iemand, troost u ermee dat ik mijzelf er ook toe reken – terwijl hij juist altijd les gaf op de Aki en niet in Arnhem, daar is een heel simpele verklaring voor. Die verklaring is tweeledig. De Aki heeft nooit een enkele kloon van het werk van Ad Gerritsen opgeleverd omdat Ad niet het type kunstenaar is die zoiets ambieert. Waar er een student was die teveel tegen zijn werk begon aan te leunen, deed Ad een stap opzij zodat de student opdonderde. Ad is niet gediend van klonen. En Arnhem heeft een pest aan klonen opgeleverd, waaronder heel goede kunstenaars zijn, omdat Ad er niet was om het de kop in te drukken. Maar hoe kan Ad dan zoveel invloed hebben als hij er zelf niet is? De verklaring is even simpel als afdoende: het werk hing bijna steevast vogelvrij uitgestald in het museum. En het werk deed zonder Ad wat Ad zelf niet kon of wilde doen: zaad zaaien. Sterke beelden hebben, als Russische iconen, een macht die wij ons amper voor kunnen stellen, in weerwil van wat de citaten van Walter Benjamin in de tekst van Hans Janssen ons willen doen geloven.



Entartete Kunst

In 1933 stond er voor het werk van Max Beckmann ook een lange rij. Want toen organiseerden de Nazi´s in München een eerste tentoonstelling met Entartete Kunst. Ook wel verworden kunst, ontaarde kunst genoemd. En massaal kwam men kijken naar het werk van al die kunstenaars die het leven schilderden en tekenden en beeldhouwden zoals zich dat aan hen voordeed. En mag lachte er hartelijk om en spuwde grote klodders speeksel naar de werken. Fijne omgekeerde wereld. Men kwam niet kijken naar het verbeelde echte leven om er troost te vinden, men kwam er om te lachen en te schimpen. Jammer dat de ideologie van het kwaad van het leven een grote puinhoop maakte. Jammer dat de kunst zo weinig in staat blijkt van de ideologie een puinhoop te maken. Maar de kunst wil ook niet sterk zijn maar zwak, wil niet opdringerig zijn maar ontvankelijk. Wat Lucebert de dichtregel ontlokte. Alles van waarde is weerloos.
   Dat ik slechts wat kringetjes draai rond het werk van Ad en het nauwelijks aanraak, heeft ermee te maken dat het leven niet begrepen wordt wanneer we het proberen te vatten in een systeem en Ad´s werk niet begrepen wordt wanneer iemand het uit gaat leggen. Wanneer iemand mij vraagt waarom ik het werk van Ad Gerritsen zo goed vindt kan ik slechts antwoorden als een Zenmeester en wel met een paradox: het werk van Ad is ook niet goed maar slecht en daarom zo goed en daarom duurt het ook zo lang dat dat door iedereen begrepen wordt.
   Nu nog eens naar Beckmann. Over de vergelijking met Vincent zijn we het wel eens. Vincent was een boer die niet schilderen kon en ons toch eindeloos veel meer troost dan de meeste tijdgenoten ons ooit kunnen, Ad is een boer die ook niet schilderen kan en tegelijk zo goed schilderen kan dat de meeste tijdgenoten hem nooit zullen evenaren. Kon Beckmann dan ook niet schilderen en tegelijk beter schilderen dan wie van zijn generatiegenoten ook? Over Beckmann zei Ad tijdens het atelierbezoek het volgende: ‘In het oeuvre van Beckmann ontdek ik altijd weer nieuwe dingen, ik raak er nooit op uitgekeken. Er is altijd weer iets dat ik eerst niet gezien had.’



Rokin 85 Revisited

Nu nog het einde. Als als wij straks gaan hemelen – zo heb ik met Ad afgesproken – en we bijna tegelijkertijd bij de hemelpoort staan, om binnengelaten te worden we door Sint Petrus, dan zullen we voor elkaar een goed woordje doen. Want Ad heeft zich een tijdlang ingelaten met de SUN, de Nijmeegse communisten-bende, en ik ben van geboorte eigenlijk Protestant. Aan communisten heeft de hemel een hekel, dat mag geen geheim zijn, die komen maar mondjesmaat de poort in. Maar aan protestanten wordt bijna altijd het eeuwige leven ontzegt. Omdat ze maar niet willen begrijpen dat het woord van god verbeeld moet worden. Dat tot in het laatste geslacht de mensen plaatjes willen kijken. En het wordt alsmaar erger. Iedereen kijkt maar plaatjes en niemand die nog leest. Inmiddels ik mijn eigen geloof in God en het geloof van de marxisten niet anders meer zien dan als de keerzijde van dezelfde medaille: aan de ene kant de god aan de andere kant niet de keizer maar de kiezer. Alle mensen doe op de PVDA stemmen. Fijn dat het marxisme deze dialectiek ook aanbeveelt, zij het dat men de strijd tussen goed en kwaad liever aanduidt als materialistisch. Of om een ander filosoof van de koude grond te parafraseren: sommigen hebben alles, anderen helemaal niks. En die keizer is in het socialistische paradijs natuurlijk de arbeider. Ik verzamel de SUN-schriften nog steeds, maar die van Ad heb ik niet. Als iemand die voor mij heeft, ik houd mij aanbevolen. En toen ik daar dan zat op een houten en wankel arbeidersstoeltje toen wilde Ad van mij weten of ik de laatste keer wel Christen Unie had gestemd en geen CDA. De oprechte gelovige verraad zich nooit. Ik zei dat ik inderdaad op die partij had gestemd en Ad was tevreden. Want de Christen Unie en de SP zijn twee varianten op elkaar, nauwelijks twee keerzijden van eenzelfde medaille. Dat Ad mij niet uit het atelier gesmeten heeft en dat ik bleef zitten bewijst eens te meer dat de oude zuilen zijn omver gesukkeld. Fijn, want zuilen doen nauwelijks recht aan de werkelijkheid, zoals de documentaire over Albert Speer die op 4 mei op tv was, maar weer eens bewees. Wat een grootheidswaan en wat weinig menselijk. Ideologieën sluiten de zwakheid en menselijkheid uit zoals stijl zwakheid en menselijkheid uitsluit.


‘De drang tot onderscheiden is een instinctieve neiging. Deze is ingegeven door de voortdurende angst om te ontdekken dat de omringende wereld en dus ook het eigen ik niet meer kan worden herkend. De waarneming die niet meer kan drijven op de dobber van de herkenning, wordt immers een zwart gat dat de wereld en de geest onverbiddelijk verzwelgt, opslokt, opzuigt.’
p.75


En als Ad dan een goed woordje voor mij heeft gedaan en ik voor hem en Petrus ons toelaat tot het Hemelse Jeruzalem dan, zo is de afspraak, kussen we eerst onze vrouw – van Marianne heb ik al een foto genomen waarop ze tamelijk goed verlicht staat afgebeeld – nemen dan de trein. Naar Amsterdam. In de hemel is iedereen ook weer zo jong als ie zelf wil.
   We spreken af op het Centraal Station van Arnhem. We wonen immers allebei aan de Sonsbeekzijde. Zij het dat ik aan de arme kant PvdA-kant van de Amsterdamseweg woon en Ad aan de rijke VVD-kant, en dat terwijl ik altijd CDA stem en Ad PvdA. Maar dat maakt in de hemel niks meer uit. We kopen een retourtje Amsterdam CS voor 2 gulden en reizen met een geldige Ausweiss naar Amsterdam. Naar het Rokin. Beckmann weet helemaal niet dat wij komen komen, maar dat geeft in de hemel niks, en Quappi doet open en denkt dat wij NSB'ers zijn of Jehova Getuige. Zo zien we er kennelijk uit. Ze wil de deur alweer dicht gooien maar Ad zet nog net zijn voet ertussen. ‘Nee,’ zegt Ad, Quappi’s gedachten radend, ‘Quappi, wij zijn helemaal geen NSB'ers noch Getuigen van Jehova. Wij komen uw voorgevel schilderen in opdracht van uw man. Max Beckmann. Wij zijn huisschilders.’

‘Ach so,’ zegt Quappi, ‘Sie hätten das doch gleich gesagt. Entschüldigung.’ ‘Ach gut,’had dat gelijk gezegd. Sorry hoor.’

Ad had helemaal gelijk dat hij een potje ging liegen want Max – in de hemel mag je Max zeggen en liegen daar best mag als maar er een inwendige noodzaak is – want Max is een brompot die de deur liever helemaal niet opendoet. Omdat hij liever schildert dan mensen ontvangt. Hij begrijpt niet goed dat de hemel een zee van tijd heeft om alles te maken waar hij op aarde nooit aan toekwam.



Trialoog

En als we dan de trap beklommen hebben en in het atelier staan en de grote grote Beckmann staat voor ons, dan weten we dat we hier niet meer weg gaan voor het avond is en de avondklok ons verbiedt om nog over straat te gaan. En juist als we ons dan in zo’n vooroorlogse rookstoel hebben laten vallen en Beckmann ons stuk voor stuk alle kakelverse schilderijen toont die wij alleen van plaatje kennen, juist dan gaat de bel en komt Quappi met een haveloze rossige  zwerver de trap opzetten. Ad had Max wijsgemaakt dat wij helemaal aus Arnheim waren gekomen om wat te kopen voor de collectie van de AKZO NOBEL art foundation. Hester Alberdingkh-Thijm deed dat toen nog niet. En, zoals gezegd, als er een inwendige noodzaak is mag er in het hiernamaals best gelogen worden. De zwerver laat zich zonder op een invitatie te wachten in de laatste nog overgebleven rookstoel vallen, pakt een pijp uit zijn zak en ontvlamt een aansteker. ‘O nein,’ kreunt Max, ‘nicht wieder dieser Verrükter.’ Max blijkt de gek te kennen en zegt meer tegen Ad dan tegen mij: ‘Dieser Geisteskranke kommt jede Woche.’
   De zwerver gaat staan, geeft Ad een hand en stelt zich aan ons voor: ‘Vincent. Aangenaam Vincent.’ Ad en ik kijken elkaar beduusd aan. Nu zouden we moeten glimlachen. Want de gek heeft blijkbaar zo’n visje op z’n auto. Maar noch wij, nog de klaploper glimlachen. Ad mompelt: “God, is dat nu Vincent.’En tegen Max zegt hij: ‘Er sieht gar nicht aus wie ein Künstler. Es is ein Bauer auf Klumpfen.’ ‘Maar hij ziet er helemaal niet uit als een kunstenaar. 't Is net een boer op klompen.’ Jammer dat Max het Nederlands niet machtig is, want hij weet niet wat Klumpfen zijn. Ad zegt: 'Hoe kennen die twee elkaar eigenlijk precies, want volgens mij kwam Beckmann later in de tijd dan Vincent, was Vincent uit de tijd toen Max kwam en kunnen ze elkaar nooit gekend hebben  Jij hebt toch zoveel boeken, jij moet dat soort dingen toch weten?’ En ik zeg tegen Ad: ‘Maar dat wil toch niet zeggen dat ik al die boeken gelezen heb?’
   Max heeft zelf ook veel boeken en als we daarin bladeren komen we de jaartallen tegen. Max en de zwerver ruziën ondertussen gewoon verder. Ik fluister Ad voor: Vincent: geboren Zundert 1852, overleden 1890 Auvers sur Oise. Max Beckmann, geboren Leipzig 1884, overleden New York 1950. Wanneer ik het boek Het ontstellende werk van Ad Gerritsen uit de kast pak – het is alhier te koop voor slechts € …. – dan fluister ik opgewonden: ‘Ad, je kunt Max gekend hebben. Je bent van 1940. Vitesse! Arnhem! … Gek alleen dat je einddatum niet in het boek staat. Ik pak even een ander boek.’
‘Ach, zegt Ad, ‘laat maar, dat is nu toch niet van belang.’
‘Nou,’ zeg ik tegen Ad, ‘Maar ik wil wel even checken of ik jou gekend kan hebben. Je weet het maar nooit.’
Het ziet ernaar uit dat de zwerver iets van ons opgewonden gemompel heeft opgevangen, want hij draait zich met een ruk om en zegt: ‘Wat zei je daar. Ik Beckmann nooit gekend? Om de dooie dood wel. Max was al 6 toen ik er een vroegtijdig einde aan maakte.’
‘Jawohl,’ meent Max, 'Ich könnte ihm doch ja gekannt haben. Das kann sein. Datt ist nieeet uitkesloooten. Und du Ukkie,’ Max richt zich voor het eerst direct tot mij, 'du siehst aus alsob du CDA stemst.
En dan richt hij zich tot Ad en zegt: ‘Wie heisen sie denn eigntlich? Sie sehen aus wie ein richtiger Künstler.’
‘Stimmt genau,’ zegt Ad. ‘Ich binn Ad. Ad Gerritsen. Banketbakker, Kunstschielder und Excommunist. Sanct Petrus hat me alles schon langst vergeven, jaah..!'
Dan staat Vincent op en zegt: ‘Maar du, du hebt Beckmann ook nie gekend. Du hebt het allemaal uit de boeken en van internet.’
‘Internet?’ zegt Ad, ‘Ach so. Ja…internet.’
Ad wijst naar mij en zegt: ‘Er hat alles vom Internet. Er hat nichts vom Leben selbst.’ En dan kom ik er niet meer aan te pas. Ik kan slechts registreren wat ik hoorde en zag.



Het is gezien

En Ad vervolgt: ‘Jij Vincent hebt Max gekend, want jij was 37 toen Max net 6 was. Dat is zo. Maar ik heb Max ook gekend. Want Max was 63 was en ik 7. Dat is een jaar ouder dan toen Max jouw bezocht. Dus...’
‘Dus wat?’
‘Nou. Toen Max geboren werd was jij bijna dood en in een ander land, maar toen ik geboren werd woonde was Max nog helemaal niet dood en in precies hetzelfde land als ik. Mijn ouders waren weliswaar arbeiders, maar we hadden toen al een abonnement op Kunstbeeld en daar zag ik dat artikel in aan over Entartete Kunst en de Exil van Max en Quappi. Mijn vader heeft toen twee retourtjes Amsterdam gekocht en toen zijn we op zijn atelier wezen kijken. In mijn dikke boek Het ontstellende werk van Ad Gerritsen staat het allemaal fijntjes beschreven. Nou jij weer, proleet. Domineeszoon.’
   Ad mocht van mij best een stukje liegen in de hemel, omdat het wel zinvol liegen is als je de kans loopt alle schilderijen van Max te bekijken en er dan iemand steeds doorheen gaat zitten ligegen alsof tie alles beter weet. De zwerver verstomde, keek Max die zijn schouders ophaalde vertwijfeld aan en ging de deur uit zonder nog een woord te zeggen. Voor de tweede keer nestelden we ons in de vooroorlogse rookstoelen en Max hervatte zijn dialoog met Ad, mij volmaakt negerend.
‘Wass wilst du eigentich mit dieser dritte Holländischer Verrükter. Marinus van de Lubbe?’
‘Welche andere Verrükter?’ vraagt Ad.
‘Eins: dieser Vincent. Zwei: dieser Ukkie, Und drittens: dieser Marinus van der Lubbe.’
   En dan antwoord Ad alsof de hemel het hem ingeeft: ‘Zijn houding was zo treffend dat ik hem onmiddellijk uitknipte. Op zoek naar en passende omgeving ben ik op de figuur van Van der Lubbe dieper ingegaan. Ik kwam daarbij zoveel tegen dat ik er gen rad meer mee wist. Na verloop van tijd ben ik al die gegevens gaan rangschikken. Toen bleek dat het helemaal niet meer ging om die figuur van Van der Lubbe. Het ging om het kwetsbaar zijn van de enkeling.’
Het citaat komt, alweer, uit het boek Het ontstellende werk van Ad Gerritsen. Max ziet het niet, maar ik zie dat ad zijn eigen boek opengeslagen op zijn schoot houdt en de tekst afkijkt uit het boek. Zo kan ik het ook. Gewoon een citaat nemen uit een boek. Boekenwijsheid heet dat. Ik heb het later eens nagezocht. Hans Janssen die zo’n goeie tekst schreef voor het boek citeert daar Ad. Maar dan nog, je mag jezelf nooit citeren, hoe goed het citaat ook is. Dan had ie het maar uit zijn hoofd moeten leren en het dan zo opzeggen dat het niet opviel.
‘Es iest alles schon aufgeschrieben worden,’ zegt Ad. ‘In meinem Buch Die schreckliche Gemälde von Ad Gerritsen.’
En tegen mij: 'Rinke, heb ik dat goed vertaald of moet ik Marianne bellen?’ Maar voor ik kan antwoorden gaat Ad verder: ‘Ich habe een Signiertes Presentexemplar fur sie mitgenommen aus Holland.’
‘Ach so was… Aber wir sind doch jetzt in Holland?’ meent Max.
‘Na klar,’ zegt Ad, ‘selbstverständlich. Es is aber ein Gotteswunder das ich das Buch gerettet habe, den fast alles ist am Ende des Zweiten Weltkrieges zerstört worden. Arnheim is kanz kanz platt geworden. Alles weg. Alle meine bilder, alle seine Kinderzeichnungen. Dieses Buch habe ich gerettet aus den Trümmern. Nu fur Sie. Aber ohne Zeichnung. Ich bin Klaas nicht.’

Ik heb het boek van Ad ook. Gesigneerd. Met deze tekening erbij: Voor Rinke, zonder tekening. Wanneer u straks aan Ad vraagt zijn boek te signeren dan komt er geen tekening in. Daar kunt u van op aan.
   Ad, de hemel, dat duurt nog heel heel lang, die kan op ons wachten. Ben ik even blij dat je om de hoek woont en ik je nu al op kan zoeken. Want er zijn weinig kunstenaars bij wie ik liever kwam dan bij jou, alhoewel ik, zo blijkt maar weer, amper uit kan leggen waarom dat zo is. Het is zoals een bij zijn koningin herkent en dan zeven keer kwispelt.
Ad en Marianne, weet dat mijn Rokin aan de Middenweg ligt, in Heveadorp, niet te Amsterdam. Ik ben er geweest. Ik heb het gezien.

Maar dit alles doet er niet toe. U bent er nu en Ad is er ook. Nog beter: het werk van Ad is er ook. En met de titel van de tentoonstelling waaraan we allebei meededen en waarmee Leen van Weelden in 2001 in het Museum voor Moderne Kunst Arnhem afscheid nam, zou ik deze zwaar-luchtige woorden graag willen beëindigen. Het is tevens de meesterlijke uitdrukking van onze kersverse dode volksschrijver: ‘Het is gezien,’ mompelde hij, ‘het is niet onopgemerkt gebleven.’




Lezing bij Flevodruk Harderwijk op zondag 7 mei 2006. Na afloop van de lezing werd geopperd de tekst als boekje uit te geven voorzien van werken van Ad Geritsen. het is er nooit van gekomen.

Rinke Nijburg
Arnhem, 1 t/m 5 mei 2006
Dag van de Arbeid, Dodenherdenking, Bevrijdingsdag