Ad Gerristen
Winter 1940 - Max en Quappi
1997
houtsnede op papier
64 x 48
Oplage: 47 / 55
EEN OPERA VOOR BEDELAARS
Geachte aanwezigen,
Allereerst wil ik Steven
Hond, gastheer en directeur van Flevodruk, en Leen van Weelden,
verantwoordelijk voor de tentoonstellingen alhier, hartelijk danken voor de
geboden gelegenheid enkele woorden aan het werk en denken van Ad Gerritsen te
wijden. Ad en Marianne wil ik danken voor het vertrouwen dat zij – wellicht in
een ietwat overmoedige bui – hadden dat ik van het openingswoord iets aardigs
zou maken.
Vorige week vrijdag –28
april 2006 – bezocht ik Ad Gerritsen op zijn atelier in Heveadorp. We hadden
het over de muziek die Ad zoal draait als hij aan het schilderen is. Ad zette
de radio aan en ik hoorde een paar stemmen door elkaar praten. En hij zei: toen
Flevodruk mij belde welke muziek ik gedraaid wilde hebben, wist ik niks. Ik heb
nooit muziek aanstaan. Toen ik van de week op mijn
eigen atelier was, wist ik het ineens zeker. Dit is de muziek die bij Ad
Gerritsen past. Ik draai die vaak alhoewel ik helemaal niet ui het kamp van Ad Gerritsen stam. Het gaat om een opera. Niet
om een klassieke opera, maar om een banale opera. En ik citeer de
openingswoorden die als een vlag de lading dekken Het is uit Kurt Weils Die Dreigroschenoper op de woorden van
Bertholt Brecht:
‘Sie werden jetzt eine Oper fur Bettler hören. Und weil diese Oper so prunkvoll gedacht war, wie nur Bettler sie erträumen, und weil sie doch so billig sein sollte, dass nur Bettler sie bezahlen können, heisst sie “Die Dreigroschenoper,’
‘U krijgt nu een opera voor bedelaars te horen. En omdat deze opera protserig is dat alleen bedelaars ervan dromen en omdat ie aan de ander kant zo goedkoop moet zijn dat bedelaars het kunnen betalen, heet ie De driestuiversopera.’
Het had een citaat kunnen zijn uit het boek Het ontstellende werk van Ad Gerritsen dat twee jaar geleden verscheen. Want het dekt de lading van het oeuvre van Ad Gerritsen volkomen: het is niet mooi in de klassieke zin van het woord, het is lelijk en scheel, lomp en onbehouwen, precies zoals de bedelaars voor wie het allemaal bedoeld maar die het nooit zullen zien of horen zijn. Maar eigenlijk is het ook helemaal niet voor hen bedoeld. Het is bedoeld voor degene die menen ze het succes dat ze hebben verdiend is en het niet kunnen slagen in het leven net zo verdiend.De afspraak dat ik eens een keertje op zijn atelier zou komen kijken, stond al een paar jaar op de planning, maar het kwam er nooit van eens daadwerkelijk richting Oosterbeek te fietsen.
Albert Heijn
Ad woont bij mij in de buurt
en Marianne, de vrouw van Ad, ook. Zij het dat ik en mijn vrouw, Gerda Ten
Thije, die onlangs een tentoonstelling had bij Flevodruk, net aan de verkeerde
kant van de Amsterdamse weg wonen en Ad en Marianne aan de goeie. Verschil moet
er wezen. Gek genoeg ken ik Ad niet
van de Albert Heijn. Omdat ik een hekel heb aan openingen in Amsterdam ga ik
altijd naar de Albert Heijn aan de Lawick van Pabststraat. Ik kan het iedereen
aanbevelen. Want daar ontmoet ik iedereen: Kees Broos en Liesbeth Brandt Corstius,
Jaap en Angeline Bremer, Albert van der Weide en Marga van Mechelen. En dat
scheelt een heleboel netwerken en een hele vracht treinkaartjes naar Amsterdam. Maar Ad zie ik daar nooit,
en Klaas Gubbels ook niet, terwijl ze beiden zo ongeveer naast de Appie Heijn wonen. Kunstenaars doen hun boodschappen net
als de arbeiders bij de Lidl die – u raad het reeds – aan onze verkeerde kant van de Amsterdamse weg zit. Maar bij de Lidl
kom ik weer niet. U raad het wederom: Omdat ik daar niemand ken aan wie ik wat
heb.
SUN-schriften
Wanneer we bedenken dat de
SUN de Socialistische Uitgeverij Nijmegen indertijd een echt Marxistische
uitgeverij was waarvan de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de BVD, vermoedde dat
er via de KGB – niet te verwarren overigens met de GBK – gelden naar Nijmegen
stroomden om de revolutie en de daaruit volgende dictatuur van het proletariaat
mogelijk te maken en men bedenkt dat ikzelf in die dagen de EO-jongerendag
bezocht, dan mag het een wonder heten dat ik vorige week op Ads atelier ben
geweest. En eerlijk is eerlijk, de ontzuiling van de Lage Landen ten spijt, Ad
kon het niet nalaten te vragen of ik de laatste keer, bij de
gemeenteraadsverkiezingen CDA had gestemd of André Rouwvoet. Maar uit de
stemwijzer volgde dat ik veel eerder SP of ChristenUnie moest stemmen. Omdat ik
mijzelf geen geweld aan wilde doen werd het de laatste. Ad wist natuurlijk al
lang dat ik iets christelijks moest stemmen. Hij was wel opgelucht dat het ChristenUnie
werd en geen CDA. De verzuiling zit nog generaties na de dood van god in ons
bloed. Het is er bijna niet uit te rammen.
Christen of niet, als
broekie van 22 ging ik in de Arnhemse binnenstad steevast naar De Slegte om de geramsjte uitgaven van de SUN te kopen. Ik was volmaakt gebiologeerd door de
koele maar kristalheldere grafische vormgeving van de Sun-schriften, door de
antichristelijke inhoud ervan en door het gevoel van leedvermaak dat die
uitgaven in steeds massaler hoeveelheden de Ramsj wisten te bereiken. Nu vind
ik het jammer dat de SUN niet meer bestaat. Niet echt meer bestaat. Want echt was het wel. Ik werd dan ook
steevast bezocht door de antichrist die uit de uitgaven sprak en kon de
verleidingen en verlokkingen van de satan
maar moeilijk weerstaan. Net zo moeilijk als het is de verlokkingen van
de satan te weerstaan wanneer die weer pornografische lectuur verspreid. De SUN
is niet meer, de pornografische lectuur floreert als nooit tevoren.MMKA
Wanneer ik Ad leerde kennen
kan ik mij niet meer herinneren. Ad hoef ik het niet te vragen want het zal
ongetwijfeld weinig indruk op hem gemaakt hebben. Wanneer ik zijn werk leerde
kennen weet ik ook niet meer. Leuk openingswoord wordt het als dat zo doorgaat.
Wel herinner ik mij dat ik zijn werk – waarschijnlijk voor het eerst – zag in
het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem. Vandaag zal ik het maar bekennen: ik
vond er geen bal aan. Het zag er niet uit. Koppen die niet klopten, monden die
steevast verkeerd neergezet waren, schele, scheve ogen, houterige lichamen.
Weinig behaagziek allemaal. Bijna overbodig om te zeggen dat dit oordeel meer
over mij zei dan over het werk van Ad Gerritsen.
Toen ik vorige week vrijdag
naar Ad toe wilde fietsen bedacht ik me dat ik eigenlijk niet meer wist dan Heveadrop.
Ik belde Marianne op. ‘Oosterbeek door, rechts aanhouden, bos in, links af,
links af, links af. Ouden school, rieten dak. Middenweg.’ De zon scheen voor het eerst sinds tijden
eens heel aardig en op goed geluk fietste ik Oosterbeek door, de bult op en het
bos in. Links af links af links af. Uiteindelijk moest ik drie keer rechts af
en niet drie keer links. Achteraf heb ik begrepen dat ik precies verkeerd om
was gefietst. Rieten dak. Bent u wel eens in Heveadorp geweest? Alleen maar
riet. Maar toen ik er eindelijk was en
Ad mij en mijn fiets binnenliet zat daar in het hoge schemerige van top tot
teen met herinneringen behangen atelier Evert van der Molen, grafisch vormgever
en docent aan de Arnhemse academie. Van Ad heb ik nooit les gehad, van Evert
wel. En nu snap ik ook waarom hij het boek van Ad mocht vormgeven en dat zo
mooi deed: sober, stug, zakelijk, geen toeters, geen bellen. Sociaaldemocratisch. Conceptueel. Het past precies op het werk van Ad.De stickercode
Nu ben ik geen journalist en
had geen vragen op een blocnote noch een recorder om het gesprek te kunnen
opnemen. Maar over twee zaken wilde ik het met Ad graag hebben. Ik bedoel: over
twee kunstenaars wilde ik het graag hebben: over Max Beckmann en over Vincent
van Gogh. Max Beckmann was een van Duitslands grootste kunstenaars tot kort na
het einde van de Tweede Wereldoorlog. Vincent van Gogh hoef ik hopelijk hier
niet uit te leggen.Ik was nog niet begonnen
over Max Beckmann of Ad wees mij fijntjes op het Flevocahier. Hij sloeg het
open en toonde mij een geschilderd portretje van een scheef kijkend ventje. De
titel stond eronder: Jonge Beckmann (2004).
Schilders onder elkaar
hoeven dan niet verder te praten. Want je weet van elkaar dat je bij dezelfde
club zit. Hetzelfde geheime genootschap. Een beetje zoals de gelovigen elkaar
herkennen aan een kruisje met of zonder hangende Jezus, of aan een gestileerde vis
achterop de auto. Die mensen glimlachen altijd lief naar elkaar. Een beetje
zoals de echte haring-happers de hele vis in de keel laten glijden en neppers
staan te klungelen met een plastic vorkje en mesje en met argusogen kijken naar
de happers. De happers weten wel beter en glimlachen meewarig naar elkaar met
compassie in hun ogen voor de neppers. Goede wijn behoeft geen krans.Ik kan het u aanraden: wanneer u een tweedehands automobiel koopt, kijk dan eerst op de achterkant van uw nieuwe auto of de sticker er nog zit. Laat hem door uw dealer verwijderen voordat u een proefritje gaat maken. Grote kans dat men onderweg zo vaak naar u glimlacht dat u in de achteruitkijkspiegel kijkt om te zien of er iets aan uw kapsel mankeert of dat er een rozenkleurige lippenstift-kus op uw wang prijkt. Of dat uw mascara helemaal is uitgelopen. Nee, men lacht u toe omdat u ook zo’n sticker heeft. Zo lachen de schilders hun tanden naar elkaar bloot wanneer de naam van Max valt. Het is een geheime code. Het is zelfs niet ondenkbaar dat Max lid was van het geheime genootschap Priorij van Sion, zoals u in De Da Vinci Code kunt nalezen.
Twee kunstcodes
Ik zal u tippen. Wanneer u
in het gezelschap verkeert van hedendaagse kunstenaars dan kunt u de naam van
Max Beckmann eens terloops laten vallen. Reageert men daar niet op dan praat u
wat harder: ‘Max.’ Begint met nog niet te glimmen, dan moet u het volgende
rijtje eens uitproberen. U fluistert: ’Marcel Duchamp, Marcel Broodthaers, René Margritte, René Daniëls.’
Begint men nu alras te stralen, dan weet u dat dit conceptuele kunstenaars zijn
en geen schilders. U bevindt zich in de binnenste cirkel van een andere sekte. Hoe
u daar verzeild bent geraakt zou ik niet weten. U hoorde helemaal niet bij dat
kamp. U kwam voor Ad. U dient die twee kampen goed
uit elkaar te houden. Van een afstandje lijkt het een pot nat: maar dat is het
niet. Hebt u eenmaal door dat het om kunstenaars gaat die de erfenis van
Duchamp met hun bloed bewaken dan kunt u ook maar beter niet beginnen aan
Picasso, Matisse en Van Gogh. Maar wanneer u de naam van Max Beckmann laat
vallen op een echt schilderatelier dan zit u geheid goed. Hij behoort sinds lang
tot de absolute top van de twintigste eeuw.
Rokin 85
Beckmann was bijna een
Nederlander geweest. Want de nazi’s begrepen Beckmanns werk niet – net zoals ik Ads werk maar
niet begreep – en verklaarden zijn werk als entartet.
Ontaard. Op 18 juli 1937 luistert Beckmann naar de rede die Hitler uitsprak bij
de opening van Haus der Deutschen Kunst
in München. De volgende dag vertrekt Max Beckmann met zijn vrouw Quappi naar
Nederland. Tien jaar lang woont hij aan het Rokin in Amsterdam. Nummer 85. Het
pand staat er nog en voor degenen die geloven in het eeuwige leven rookt
Beckmann er dagelijks, als hij klaar is met schilderen, een sigaar.
Jammer dat de legendarische
museumdirecteur Willem Sandberg maar twee
werken van Beckmann wist te bemachtigen: Frau mit Mandoline mit gelb und rot
uit 1950 en Doppelbilndniss, Max Beckmann und Quappi uit 1941, het enige
schilderij dat Beckmann in Amsterdam maakte en dat in
Nederland is gebleven. Pas in 1947 emigreerde Beckmann naar Amerika. Helaas
verhuisde toen ook al het werk dat hij in tien jaar tijd aan het Rokin maakte
naar Amerika en zijn voormalige vaderland Duitsland...Gelukkig wist Sandberg wel beslag wist te leggen op een groot deel van het oeuvre van de door de nazi’s vlak voor het einde van de Tweede Wereldoorlog doodgeschoten drukker-kunstenaar Hendrik Nicolaas Werkman. Op 10 april 1945 werd Werkman door de S.D. uit zijn cel gehaald en met 9 anderen bij Bakkeveen doodgeschoten. Drie dagen later, op 13 april, werd de stad Groningen waar Werkman gevangen zat bevrijd. Niet voor niets gedenken wij de doden op 4 mei.
Wanneer Ad en Marianne binnenkort vertrekken naar de VS laat ons dan het cultuurmonument dat Ad Gerritsen voor ons heeft opgericht niet met hem vertrekken, maar behouden blijven voor het Hollandse nageslacht. Want straks koopt het Museum of Modern Art in New York tien van Ads werken, wordt het voor de Hollanders onbetaalbaar en verandert Ad zijn naam in een buitenlandse naam. Want het is niet uitgesloten dat de Japanners eerder zijn dan de Amerikanen en alles voor de neus van de Yankies wegpikken om het pontificaal te plaatsen naast de door hen verworven werken van Vincent van Gogh. Ad hoeft dan alleen nog maar te tekenen voor een kleine naamswijziging die de Jappen voorstellen: Adsuko Gerritsen.
Banketbakkersdilpoma
O ja, daar moesten we nog
naar terug, naar Vincent. Op een cv staat het niet goed, zeker tegenwoordig
niet: academie voortijdig verlaten. Maar zo is het wel gegaan. Ad verliet net als Vincent voortijdig de academie. Te heethoofdig allebei. Eigenlijk heeft Ad alle
diploma’s voor banketbakker. Want Ad was de zoon van een echte voorman der arbeiders.
En Ad is een echte Arnhemse Klarendaller. Zijn vader was socialist; zijn
moeder rooms-katholiek. Ziehier het kruitvat
waardoor Ad niet anders kon worden dan banketbakker. Want de socialisten bakken
brood en amper koekjes, de roomsen liever hosties dan brood en de pastores aten
na de mis liever geglazuurde gebakjes dan regeringsbrood. Gebak was kunst, brood
kunstig opgespoten met sierletters en ander versiersels.
Was zijn moeder niet Rooms
geweest dan was Ad nooit een kunstenaar geworden.
Was zijn vader niet bekeerd tot het socialisme, dan was Ad nooit een goeie kunstenaar geworden, want de
roomsen leveren zelden iets aardigs af, teveel als ze behept zijn met hun
ideologie en te weinig bezig met leven. Alleen onze dode volksschrijver Reve
blijft dan over: kind van oprechte marxisten, bekeerling van een kerk die geen
kunstenaars weet op te leveren.We moeten eventjes een nieuw uitstapje maken. Een paar weken geleden overleed onze grote volksschrijver Gerard Reve en hij formuleerde het zo. Mulisch da's vullisch, Reve da's Leve. En ik moet bekennen dat ik mijzelf daarin herken. Ik heb de hele Ontdekking van de hemel netjes uitgelezen en ik kan u zeggen. Het was een bezoeking, want eerder een systeem dan organisme, eerder een ideologie dan het echte leve. En een enkele bladzijde Reve spiegelt ons het leven zoals het is. Rouw, lelijk en volmaakt tegenstrijdig. Het leven is geen volmaakt bouwwerk, maar een sloppenwijk met lekkende daken die bij elke storm tranen met tuiten huilt. En juist het gebrek aan ideologie, aan volmaakte schoonheid maakte dat ik Ad´s werk eerst niet begreep.
Het evangelie van Vincent
En precies daar moeten we
zijn. Want ook Vincent ging pastoor of dominee worden en verkondigde het
evangelie van Jezus Christus – het evangelie van Judas en Maria-Magdalena
hadden we toen nog niet – in de Belgische Borinage waar de mijnwerkers een inktzwart
en droef bestaan leidden. Toen Vincent de arme drommels een week lang het
evangelie verkondigd had, vond hij het wel genoeg en begon hij met het uitdelen
van zijn schamele spulletjes. Dit zeer tegen de zin van de kerk, want die
verkochten liever de leer dan de spulletjes. Niet zo vreemd dat de vader van Ad
liever socialist werd dan katholiek bleef. En toen Vincent als evangelist
ontslagen werd, vond hij zijn eigenlijke roeping: hij wilde kunstenaar worden.
Een leer wilde hij nooit meer aanhangen, wel het leven. Daarom ziet het er in
het begin ook zo klunzig uit. Omdat hij het niet kan maar wel wil. En omdat het
het leven is wat hij wil schilderen. Omdat het geen stijl is of ideologie. En
daarom is het zo weinig flatteus.
Vincent kon niet tekenen,
dat is geen geheim. Ad kan soort van helemaal niet schilderen, dat is nu ook geen geheim
meer. Maar de god -of Karl Marx- heeft beiden gezegend met het inzicht dat het
leven slechts te vatten is in onvolmaaktheid en dat de schoonheid die in
onvolmaaktheid gelegen is schoner is dan de schoonheid die zich in volmaaktheid
wentelt. Want schoonheid die volmaakt is is geen schoonheid maar bloedeloosheid.Toen Vincent de strenge god van zijn vaderen vaarwel zei kwam hij eigenlijk thuis bij de vader en moeder van de strenge god. Zo u dit te mystiek in de oren klinkt, u kunt dat alles nalezen in de bijbel, De Da Vinci Code of een van de grote mystieken. Of Reve.
Toen Reve zijn streng
communistische vader vaarwel zei, vond hij troost bij Moeder Maria, moeder van
god. Toen Ad geen banketbakker te Klarendal wilde worden om Arnhemse meisjes te
bakken, werd hij kunstschilder zoals dat toen nog heette, en schilderde Arnhemse meisjes zoals geen bakker ze bakken wou en geen pastoor ze eten wilde.
Om het nog eens samen te
vatten voor degenen die het nu na al deze mystieke volzinnen nog niet snappen.
Ad schildert net zo krom als Vincent van
Gogh omdat er alleen dan leven in de
schilderijen komt. En daarom duurt het ook een poosje, zeg een paar decennia –
maar dat is in het licht der eeuwigheid helemaal niet zo heel erg lang – voordat
er van die lange rijen staan – Japanners, Amerikanen en
ander rijken – die het leven willen zien
dat zelf niet kunnen leiden en het nu gaan zien zoals ze Orang-oetangs gaan
kijken in de Zoo. Ad, je weet het. De schare
aanbidders wordt almaar groter, zo groot dat je straks blij bent dat je er niet
bij bent. Dat ik het nu snap is al heel wat. Waar ik vroeger – zeg twee
decennia geleden – niet begreep waarom die stugge schilderijen nu precies in
het Arnhems museum hingen, daar heb ik nu een vermoeden van. En tegen de troost
die deze verbeelding van het leven biedt is geen enkele ideologie opgewassen.Arnhemse klonen
En dat Ad zoveel invloed
heeft gehad op jonge Arnhemse kunstenaars – de namen zal ik u onthouden, het
zijn er teveel en ik vergeet toch weer iemand, troost u ermee dat ik mijzelf er
ook toe reken – terwijl hij juist altijd les gaf op de Aki en niet in Arnhem,
daar is een heel simpele verklaring voor. Die verklaring is tweeledig.
De Aki heeft nooit een enkele kloon van het werk van Ad Gerritsen opgeleverd
omdat Ad niet het type kunstenaar is die zoiets ambieert. Waar er een student
was die teveel tegen zijn werk begon aan te leunen, deed Ad een stap opzij
zodat de student opdonderde. Ad is niet gediend van klonen. En Arnhem heeft een pest aan
klonen opgeleverd, waaronder heel goede kunstenaars zijn, omdat Ad er niet was
om het de kop in te drukken. Maar hoe kan Ad dan zoveel invloed hebben als hij
er zelf niet is? De verklaring is even simpel als afdoende: het werk hing bijna
steevast vogelvrij uitgestald in het museum. En het werk deed zonder Ad wat Ad
zelf niet kon of wilde doen: zaad zaaien. Sterke beelden hebben, als Russische iconen, een macht die wij ons amper voor kunnen stellen, in weerwil van wat de
citaten van Walter Benjamin in de tekst van Hans Janssen ons willen doen
geloven.
Entartete Kunst
In 1933 stond er voor het
werk van Max Beckmann ook een lange rij. Want toen organiseerden de Nazi´s in München een eerste tentoonstelling met Entartete
Kunst. Ook wel verworden kunst, ontaarde kunst genoemd. En massaal kwam men
kijken naar het werk van al die kunstenaars die het leven schilderden en
tekenden en beeldhouwden zoals zich dat aan hen voordeed. En mag lachte er
hartelijk om en spuwde grote klodders speeksel naar de werken. Fijne omgekeerde
wereld. Men kwam niet kijken naar het verbeelde echte leven om er troost te
vinden, men kwam er om te lachen en te schimpen. Jammer dat de ideologie van
het kwaad van het leven een grote puinhoop maakte. Jammer dat de kunst zo
weinig in staat blijkt van de ideologie een puinhoop te maken. Maar de kunst
wil ook niet sterk zijn maar zwak, wil niet opdringerig zijn maar ontvankelijk.
Wat Lucebert de dichtregel ontlokte. Alles van waarde is weerloos.
Dat ik slechts wat
kringetjes draai rond het werk van Ad en het nauwelijks aanraak, heeft ermee te
maken dat het leven niet begrepen wordt wanneer we het proberen te vatten in
een systeem en Ad´s werk niet begrepen wordt wanneer iemand het uit gaat
leggen. Wanneer iemand mij vraagt waarom ik het werk van Ad Gerritsen zo goed
vindt kan ik slechts antwoorden als een Zenmeester en wel met een paradox: het
werk van Ad is ook niet goed maar slecht en daarom zo goed en daarom duurt het
ook zo lang dat dat door iedereen begrepen wordt.Nu nog eens naar Beckmann. Over de vergelijking met Vincent zijn we het wel eens. Vincent was een boer die niet schilderen kon en ons toch eindeloos veel meer troost dan de meeste tijdgenoten ons ooit kunnen, Ad is een boer die ook niet schilderen kan en tegelijk zo goed schilderen kan dat de meeste tijdgenoten hem nooit zullen evenaren. Kon Beckmann dan ook niet schilderen en tegelijk beter schilderen dan wie van zijn generatiegenoten ook? Over Beckmann zei Ad tijdens het atelierbezoek het volgende: ‘In het oeuvre van Beckmann ontdek ik altijd weer nieuwe dingen, ik raak er nooit op uitgekeken. Er is altijd weer iets dat ik eerst niet gezien had.’
Rokin 85 Revisited
Nu nog het einde. Als als
wij straks gaan hemelen – zo heb ik met Ad afgesproken – en we bijna
tegelijkertijd bij de hemelpoort staan, om binnengelaten te worden we door Sint
Petrus, dan zullen we voor elkaar een goed woordje doen. Want Ad heeft zich een
tijdlang ingelaten met de SUN, de Nijmeegse communisten-bende, en ik ben van
geboorte eigenlijk Protestant. Aan communisten heeft de hemel een hekel, dat
mag geen geheim zijn, die komen maar mondjesmaat de poort in. Maar aan
protestanten wordt bijna altijd het eeuwige leven ontzegt. Omdat ze maar niet willen
begrijpen dat het woord van god verbeeld moet worden. Dat tot in het laatste
geslacht de mensen plaatjes willen kijken. En het wordt alsmaar erger. Iedereen
kijkt maar plaatjes en niemand die nog leest. Inmiddels ik mijn eigen
geloof in God en het geloof van de marxisten niet anders meer zien dan als de
keerzijde van dezelfde medaille: aan de ene kant de god aan de andere kant niet
de keizer maar de kiezer. Alle mensen doe op de PVDA stemmen. Fijn dat het
marxisme deze dialectiek ook aanbeveelt, zij het dat men de strijd tussen goed
en kwaad liever aanduidt als materialistisch. Of om een ander filosoof van de
koude grond te parafraseren: sommigen hebben alles, anderen helemaal niks. En
die keizer is in het socialistische paradijs natuurlijk de arbeider. Ik
verzamel de SUN-schriften nog steeds, maar die van Ad heb ik niet. Als iemand
die voor mij heeft, ik houd mij aanbevolen. En toen ik daar dan zat op een
houten en wankel arbeidersstoeltje toen wilde Ad van mij weten of ik de laatste
keer wel Christen Unie had gestemd en geen CDA. De oprechte gelovige verraad
zich nooit. Ik zei dat ik inderdaad op die partij had gestemd en Ad was
tevreden. Want de Christen Unie en de SP zijn twee varianten op elkaar,
nauwelijks twee keerzijden van eenzelfde medaille. Dat Ad mij niet uit het
atelier gesmeten heeft en dat ik bleef zitten bewijst eens te meer dat de oude
zuilen zijn omver gesukkeld. Fijn, want zuilen doen nauwelijks recht aan de
werkelijkheid, zoals de documentaire over Albert Speer die op 4 mei op tv was,
maar weer eens bewees. Wat een grootheidswaan en wat weinig menselijk. Ideologieën
sluiten de zwakheid en menselijkheid uit zoals stijl zwakheid en menselijkheid
uitsluit.
‘De drang tot onderscheiden is een instinctieve neiging. Deze is ingegeven door de voortdurende angst om te ontdekken dat de omringende wereld en dus ook het eigen ik niet meer kan worden herkend. De waarneming die niet meer kan drijven op de dobber van de herkenning, wordt immers een zwart gat dat de wereld en de geest onverbiddelijk verzwelgt, opslokt, opzuigt.’
p.75
En als Ad dan een goed woordje voor mij heeft gedaan en ik voor hem en Petrus ons toelaat tot het Hemelse Jeruzalem dan, zo is de afspraak, kussen we eerst onze vrouw – van Marianne heb ik al een foto genomen waarop ze tamelijk goed verlicht staat afgebeeld – nemen dan de trein. Naar Amsterdam. In de hemel is iedereen ook weer zo jong als ie zelf wil.
‘Ach so,’ zegt Quappi, ‘Sie hätten das doch gleich gesagt. Entschüldigung.’ ‘Ach gut,’had dat gelijk gezegd. Sorry hoor.’
Ad had helemaal gelijk dat hij een potje ging liegen want Max – in de hemel mag je Max zeggen en liegen daar best mag als maar er een inwendige noodzaak is – want Max is een brompot die de deur liever helemaal niet opendoet. Omdat hij liever schildert dan mensen ontvangt. Hij begrijpt niet goed dat de hemel een zee van tijd heeft om alles te maken waar hij op aarde nooit aan toekwam.
Trialoog
En als we dan de trap
beklommen hebben en in het atelier staan en de grote grote Beckmann staat voor
ons, dan weten we dat we hier niet meer weg gaan voor het avond is en de
avondklok ons verbiedt om nog over straat te gaan. En juist als we ons dan in
zo’n vooroorlogse rookstoel hebben laten vallen en Beckmann ons stuk voor stuk
alle kakelverse schilderijen toont die wij alleen van plaatje kennen, juist dan
gaat de bel en komt Quappi met een haveloze rossige zwerver de trap opzetten. Ad had Max wijsgemaakt
dat wij helemaal aus Arnheim waren gekomen om wat te kopen voor de collectie
van de AKZO NOBEL art foundation. Hester Alberdingkh-Thijm deed dat toen nog
niet. En, zoals gezegd, als er een inwendige noodzaak is mag er in het
hiernamaals best gelogen worden. De zwerver laat zich zonder
op een invitatie te wachten in de laatste nog overgebleven rookstoel vallen,
pakt een pijp uit zijn zak en ontvlamt een aansteker. ‘O nein,’ kreunt Max, ‘nicht
wieder dieser Verrükter.’ Max blijkt de gek te kennen en zegt meer tegen Ad dan
tegen mij: ‘Dieser Geisteskranke kommt jede Woche.’
De zwerver gaat staan, geeft Ad een hand en stelt zich aan ons voor: ‘Vincent. Aangenaam Vincent.’ Ad en ik kijken elkaar beduusd aan. Nu zouden we moeten glimlachen. Want de gek heeft blijkbaar zo’n visje op z’n auto. Maar noch wij, nog de klaploper glimlachen. Ad mompelt: “God, is dat nu Vincent.’En tegen Max zegt hij: ‘Er sieht gar nicht aus wie ein Künstler. Es is ein Bauer auf Klumpfen.’ ‘Maar hij ziet er helemaal niet uit als een kunstenaar. 't Is net een boer op klompen.’ Jammer dat Max het Nederlands niet machtig is, want hij weet niet wat Klumpfen zijn. Ad zegt: 'Hoe kennen die twee elkaar eigenlijk precies, want volgens mij kwam Beckmann later in de tijd dan Vincent, was Vincent uit de tijd toen Max kwam en kunnen ze elkaar nooit gekend hebben Jij hebt toch zoveel boeken, jij moet dat soort dingen toch weten?’ En ik zeg tegen Ad: ‘Maar dat wil toch niet zeggen dat ik al die boeken gelezen heb?’
Max heeft zelf ook veel
boeken en als we daarin bladeren komen we de jaartallen tegen. Max en de
zwerver ruziën ondertussen gewoon verder. Ik fluister Ad voor: Vincent:
geboren Zundert 1852, overleden 1890 Auvers sur Oise. Max Beckmann, geboren
Leipzig 1884, overleden New York 1950. Wanneer ik het boek Het ontstellende werk van Ad Gerritsen uit de kast pak – het is alhier te koop voor slechts €
…. – dan fluister ik opgewonden: ‘Ad, je kunt Max gekend hebben. Je bent van
1940. Vitesse! Arnhem! … Gek alleen dat je einddatum niet in het boek staat. Ik
pak even een ander boek.’De zwerver gaat staan, geeft Ad een hand en stelt zich aan ons voor: ‘Vincent. Aangenaam Vincent.’ Ad en ik kijken elkaar beduusd aan. Nu zouden we moeten glimlachen. Want de gek heeft blijkbaar zo’n visje op z’n auto. Maar noch wij, nog de klaploper glimlachen. Ad mompelt: “God, is dat nu Vincent.’En tegen Max zegt hij: ‘Er sieht gar nicht aus wie ein Künstler. Es is ein Bauer auf Klumpfen.’ ‘Maar hij ziet er helemaal niet uit als een kunstenaar. 't Is net een boer op klompen.’ Jammer dat Max het Nederlands niet machtig is, want hij weet niet wat Klumpfen zijn. Ad zegt: 'Hoe kennen die twee elkaar eigenlijk precies, want volgens mij kwam Beckmann later in de tijd dan Vincent, was Vincent uit de tijd toen Max kwam en kunnen ze elkaar nooit gekend hebben Jij hebt toch zoveel boeken, jij moet dat soort dingen toch weten?’ En ik zeg tegen Ad: ‘Maar dat wil toch niet zeggen dat ik al die boeken gelezen heb?’
‘Ach, zegt Ad, ‘laat maar, dat is nu toch niet van belang.’
‘Nou,’ zeg ik tegen Ad, ‘Maar ik wil wel even checken of ik jou gekend kan hebben. Je weet het maar nooit.’
Het ziet ernaar uit dat de zwerver iets van ons opgewonden gemompel heeft opgevangen, want hij draait zich met een ruk om en zegt: ‘Wat zei je daar. Ik Beckmann nooit gekend? Om de dooie dood wel. Max was al 6 toen ik er een vroegtijdig einde aan maakte.’
‘Jawohl,’ meent Max, 'Ich könnte ihm doch ja gekannt haben. Das kann sein. Datt ist nieeet uitkesloooten. Und du Ukkie,’ Max richt zich voor het eerst direct tot mij, 'du siehst aus alsob du CDA stemst.’
En dan richt hij zich tot Ad en zegt: ‘Wie heisen sie denn eigntlich? Sie sehen aus wie ein richtiger Künstler.’
‘Stimmt genau,’ zegt Ad. ‘Ich binn Ad. Ad Gerritsen. Banketbakker, Kunstschielder und Excommunist. Sanct Petrus hat me alles schon langst vergeven, jaah..!'
Dan staat Vincent op en zegt: ‘Maar du, du hebt Beckmann ook nie gekend. Du hebt het allemaal uit de boeken en van internet.’
‘Internet?’ zegt Ad, ‘Ach so. Ja…internet.’
Ad wijst naar mij en zegt: ‘Er hat alles vom Internet. Er hat nichts vom Leben selbst.’ En dan kom ik er niet meer aan te pas. Ik kan slechts registreren wat ik hoorde en zag.
Het is gezien
En Ad vervolgt: ‘Jij Vincent
hebt Max gekend, want jij was 37 toen Max net 6 was. Dat is zo. Maar ik heb Max
ook gekend. Want Max was 63 was en ik 7. Dat is een jaar ouder dan toen Max
jouw bezocht. Dus...’
‘Dus wat?’
‘Nou. Toen Max geboren werd
was jij bijna dood en in een ander land, maar toen ik geboren werd woonde was
Max nog helemaal niet dood en in precies hetzelfde land als ik. Mijn ouders
waren weliswaar arbeiders, maar we hadden toen al een abonnement op Kunstbeeld
en daar zag ik dat artikel in aan over Entartete
Kunst en de Exil van Max en
Quappi. Mijn vader heeft toen twee retourtjes Amsterdam gekocht en toen zijn we
op zijn atelier wezen kijken. In mijn dikke boek Het ontstellende werk van Ad Gerritsen staat het allemaal fijntjes
beschreven. Nou jij weer, proleet. Domineeszoon.’‘Dus wat?’
Ad mocht van mij best een stukje liegen in de hemel, omdat het wel zinvol liegen is als je de kans loopt alle schilderijen van Max te bekijken en er dan iemand steeds doorheen gaat zitten ligegen alsof tie alles beter weet. De zwerver verstomde, keek Max die zijn schouders ophaalde vertwijfeld aan en ging de deur uit zonder nog een woord te zeggen. Voor de tweede keer nestelden we ons in de vooroorlogse rookstoelen en Max hervatte zijn dialoog met Ad, mij volmaakt negerend.
‘Wass wilst du eigentich mit dieser dritte Holländischer Verrükter. Marinus van de Lubbe?’
‘Welche andere Verrükter?’ vraagt Ad.
‘Eins: dieser Vincent. Zwei: dieser Ukkie, Und drittens: dieser Marinus van der Lubbe.’
En dan antwoord Ad alsof de hemel het hem ingeeft: ‘Zijn houding was zo treffend dat ik hem onmiddellijk uitknipte. Op zoek naar en passende omgeving ben ik op de figuur van Van der Lubbe dieper ingegaan. Ik kwam daarbij zoveel tegen dat ik er gen rad meer mee wist. Na verloop van tijd ben ik al die gegevens gaan rangschikken. Toen bleek dat het helemaal niet meer ging om die figuur van Van der Lubbe. Het ging om het kwetsbaar zijn van de enkeling.’
Het citaat komt, alweer, uit het boek Het ontstellende werk van Ad Gerritsen. Max ziet het niet, maar ik zie dat ad zijn eigen boek opengeslagen op zijn schoot houdt en de tekst afkijkt uit het boek. Zo kan ik het ook. Gewoon een citaat nemen uit een boek. Boekenwijsheid heet dat. Ik heb het later eens nagezocht. Hans Janssen die zo’n goeie tekst schreef voor het boek citeert daar Ad. Maar dan nog, je mag jezelf nooit citeren, hoe goed het citaat ook is. Dan had ie het maar uit zijn hoofd moeten leren en het dan zo opzeggen dat het niet opviel.
‘Es iest alles schon aufgeschrieben worden,’ zegt Ad. ‘In meinem Buch Die schreckliche Gemälde von Ad Gerritsen.’
En tegen mij: 'Rinke, heb ik
dat goed vertaald of moet ik Marianne bellen?’ Maar voor ik kan antwoorden gaat
Ad verder: ‘Ich habe een Signiertes Presentexemplar fur sie mitgenommen aus
Holland.’
‘Ach so was… Aber wir sind doch jetzt in Holland?’ meent Max.‘Na klar,’ zegt Ad, ‘selbstverständlich. Es is aber ein Gotteswunder das ich das Buch gerettet habe, den fast alles ist am Ende des Zweiten Weltkrieges zerstört worden. Arnheim is kanz kanz platt geworden. Alles weg. Alle meine bilder, alle seine Kinderzeichnungen. Dieses Buch habe ich gerettet aus den Trümmern. Nu fur Sie. Aber ohne Zeichnung. Ich bin Klaas nicht.’
Ik heb het boek van Ad ook.
Gesigneerd. Met deze tekening erbij: Voor
Rinke, zonder tekening. Wanneer u
straks aan Ad vraagt zijn boek te signeren dan komt er geen tekening in. Daar kunt u van op aan.
Ad, de hemel, dat duurt nog
heel heel lang, die kan op ons wachten. Ben ik even blij dat je om de hoek
woont en ik je nu al op kan zoeken. Want er zijn weinig kunstenaars bij wie ik
liever kwam dan bij jou, alhoewel ik, zo blijkt maar weer, amper uit kan leggen
waarom dat zo is. Het is zoals een bij zijn koningin herkent en dan zeven keer
kwispelt.Ad en Marianne, weet dat mijn Rokin aan de Middenweg ligt, in Heveadorp, niet te Amsterdam. Ik ben er geweest. Ik heb het gezien.
Maar dit alles doet er niet toe. U bent er nu en Ad is er ook. Nog beter: het werk van Ad is er ook. En met de titel van de tentoonstelling waaraan we allebei meededen en waarmee Leen van Weelden in 2001 in het Museum voor Moderne Kunst Arnhem afscheid nam, zou ik deze zwaar-luchtige woorden graag willen beëindigen. Het is tevens de meesterlijke uitdrukking van onze kersverse dode volksschrijver: ‘Het is gezien,’ mompelde hij, ‘het is niet onopgemerkt gebleven.’
Lezing bij Flevodruk Harderwijk op zondag 7 mei 2006. Na afloop van de lezing werd geopperd de tekst als boekje uit te geven voorzien van werken van Ad Geritsen. het is er nooit van gekomen.
Rinke Nijburg
Dag van de Arbeid, Dodenherdenking, Bevrijdingsdag