Interview met Rinke Nijburg voor Laetare [1]
door Jan Meijering [2]
Rinke Nijburg (*1964) geldt
als een van de belangrijkste christelijke kunstenaars in Nederland. Hij is
naast schilder, tekenaar en graficus ook schrijver en tentoonstellingmaker.
Zijn oeuvre is op te vatten als een ‘kosmologie in 144.000 beelden’. In zijn
werk zien we diep-menselijke en goddelijke wanhoop en tegelijk een meeslepend en
complex visioen. Een interview met de
kunstenaar naar aanleiding van zijn overzichtstentoonstelling over 25 jaar
kunstenaarschap in Galerie Nouvelles Images [3] in Den Haag. Maar:
is zijn werk van de laatste jaren eigenlijk nog wel zo christelijk?
I
Je hebt zoveel gemaakt in deze tijd. Naar mijn idee
ben jij bij uitstek de kunstenaar die breed uit gaat en in staat bent enorm
veel beelden te verwerken en te produceren en in een fragiel verband weet te
brengen.
Het is inderdaad
zo dat veel kunstenaars anno 2012 stilistisch maar ook inhoudelijk gezien een wat smal spoor
bewandelen. Ik vermoed dat dat te maken heeft met de markt: eenmaal een eigen
stijl gevonden waar men een soort succes mee heeft, wordt dat al gauw een merk,
even laten een beeldmerk en vervolgens een cliché. Voor men het door heeft zit
men opgesloten in een logo.
Ik heb nooit
gevangen willen zitten: niet in een stijl, niet in een medium, een drager, noch
de slaaf willen zijn van welke inhoud dan ook. Voor de duidelijkheid, onder de
kunstenaars die een smaller spoor bewandelen zitten heel goede kunstenaars:
Claude Monet met zijn waterlelies, Paul Cezanne met de Mont Sint Victoire, en
On Kawara met zijn datums. Mondriaan met zijn vierkanten. Toch was het aan het
begin van de twintigste eeuw veel gangbaarder om een breed uitwaaierend oeuvre
te ontwikkelen dan nu. En ook om het werk stilistisch op de laten schuiven. Ik
herken me wel in Pablo Picasso en Jan Toorop die de boel steeds opnieuw lieten opschuiven, alsof ze het nooit helemaal
konden vinden, alsof niets hen bevredigde. Zelf heb ik een onverklaarbaar grote
honger naar beelden en het verlangen al
die beelden en beeldculturen te
usurperen.
Welk werk selecteer je voor je overzichtstentoonstelling, wat zijn je overwegingen bij die keuze?
Waar je op
doelt is dat als je het werk breed uit laat waaieren de criteria waarop je werk
selecteert al gauw onduidelijk worden. Met een
eigen stijl als duidelijk ijkpunt kun je alle nieuwe werken meten. Zonder
al te duidelijke eigen stijl kom je al gauw bij de inhoud uit. Die zou dan de
constante factor moeten zijn. Maar als die inhoud ook al niet constant is,
lijkt een oeuvre -zeker in de ogen van de kijker- op drift te raken en
stuurloos te worden. Nietzsche gebruikte in een iets ander verband, wanneer hij
het heeft over de dood van god, het beeld van de uitgeveegde horizon. Dat beeld
interesseert me enorm. Het raakt eerder aan de psychose dan aan het
postmodernisme.
Hoe toon je die -volgens jou – niet vastomlijnde stijl en een inhoud die niet constant is?
Ach,
wellicht is het vooral iets wat in mijn eigen hoofd rondspookt: het idee dat er
noch in mijn kop, noch in het werk een
constante factor zit. Waar ik me de laatste jaren meer bewust van ben geworden
is dat het menselijk brein leeft bij constructies
waar het op kan bouwen, constructies waarvan ik vroeger dacht dat ze voor eens
en altijd waar waren, absoluut waar
dus. Maar als je daaraan gaat twijfelen, wat ik dus doe, dan zijgt het bouwwerk
ineen als een kaartenhuis.
II
Eric Bos van Galerie Nouvelles Images
in Den Haag ziet als constante in jouw
werk de aanwezigheid van de menselijke figuur. Zo oogt het ook in de
tentoonstelling, vind ik. Staat de mens centraal in jouw werk?
Ja,
kennelijk heeft een kunstenaar 25 jaar tijd nodig om erachter te komen dat hij
vooral geobsedeerd is door zichzelf, maar dat niet los kan of wil maken van zijn
eveneens grote interesse in de andere
mens die steevast tegenover hem is. Het christelijke geloof en het joodse
denken spelen daarbij een niet weg te denken rol. Vreemd genoeg ben ik dol op
het buiten zijn, in de tuin, in het bos, in de bergen en aan zee. Maar in mijn
werk speelt het een ondergeschikte rol. Het moet kennelijk vaak over de mens
gaan.
III
Je
bent opgegroeid in een beeldloos, woordelijk protestants geloof. Je vader was
kunstenaar en docent tekenen en schilderen. Er waren voldoende reproducties in
huis waardoor je de rooms katholieke beeldtaal leerde kennen. Hoe verhielden
religie en kunst zich tot elkaar en is dat erg veranderd in je academietijd of
daarna?
Alhoewel ik mijn vader absoluut ervaar
als een echte kunstenaar, zou hij dat
zichzelf nooit zo noemen. Wel vindt hij het leuk dat een van zijn kinderen in
zijn voetsporen is getreden. Misschien zet ik dezelfde stappen die hij deels
echt en gedeeltelijk imaginair zette.
Eigenaardig genoeg heb ik ondanks de aanwezigheid van al die reproducties lange tijd een enorme argwaan gekend tegen de modernste kunst, met name de kunst van na Cobra. Tegen die kunstvormen die nog niet waren bijgezet en beschreven, nog niet waren uitgekristalliseerd. Die allermodernste kunstvormen gingen in mijn fantasie een duivels verbond aan met het ongeloof, hoe kon het ook anders. Zat er tot aan de Tweede Wereldoorlog nog een behoorlijke dosis spiritualiteit in de kunsten, zoals de tentoonstelling The Spiritual in Art – Abstract Painting 1890-1985 in Den Haag aantoonde, die religieus spirituele neiging van kunstenaars werd, althans naar mijn idee, steeds verder gemarginaliseerd, gepersifleerd en doelbewust ontkent. Het moest maar een echt, voor eens en altijd, zijn afgelopen van dat gedoe. Akkoord: tot aan de laatste wereldoorlog hadden veel kunstenaars nog wel ‘iets’ met het hogere, maar dat iets kon niets anders zijn dan de laatste stuiptrekking van de stervende religie. Barnett Newman en Marc Rothko werden gedoogd als de allerlaatste Mohikanen van Joodse afkomst. Daarna was het echt klaar met de god in de kunst en moest je het niet meer wagen daar nog iets mee te willen.
Eigenaardig genoeg heb ik ondanks de aanwezigheid van al die reproducties lange tijd een enorme argwaan gekend tegen de modernste kunst, met name de kunst van na Cobra. Tegen die kunstvormen die nog niet waren bijgezet en beschreven, nog niet waren uitgekristalliseerd. Die allermodernste kunstvormen gingen in mijn fantasie een duivels verbond aan met het ongeloof, hoe kon het ook anders. Zat er tot aan de Tweede Wereldoorlog nog een behoorlijke dosis spiritualiteit in de kunsten, zoals de tentoonstelling The Spiritual in Art – Abstract Painting 1890-1985 in Den Haag aantoonde, die religieus spirituele neiging van kunstenaars werd, althans naar mijn idee, steeds verder gemarginaliseerd, gepersifleerd en doelbewust ontkent. Het moest maar een echt, voor eens en altijd, zijn afgelopen van dat gedoe. Akkoord: tot aan de laatste wereldoorlog hadden veel kunstenaars nog wel ‘iets’ met het hogere, maar dat iets kon niets anders zijn dan de laatste stuiptrekking van de stervende religie. Barnett Newman en Marc Rothko werden gedoogd als de allerlaatste Mohikanen van Joodse afkomst. Daarna was het echt klaar met de god in de kunst en moest je het niet meer wagen daar nog iets mee te willen.
IV
Welke
kunstenaars hebben je de weg gewezen, hebben je blijvend beïnvloed in je werk?
Ik heb me laten beïnvloeden door hele
reeksen kunstenaars uit zowel onze eigen tijd als uit verloren tijden. Van
William Blake, Max Beckmann en Philip Guston ben en blijf ik een groot
bewonderaar, en naar de Vlaamse Primitieven kan ik ademloos en eindeloos
kijken.
V
Ik
zelf heb, als ooit protestantse jongen, een proces doorgemaakt waarbij ik, na
een periode van volstrekte vervreemding, me weer zeer betrokken ben gaan voelen
bij de kerk en haar rituelen. Hoe is dat bij jou, als ooit protestantse jongen,
verlopen?
Ik heb lang gedacht dat ik een echte homo religiosis was, een mens met een
groot besef dat het nooit waar kan zijn dat alles wat er is er zomaar is en
zomaar weer verdwijnt, zonder een spoor achter te laten in de herinnering van
een god. Maar mijn enorme drang om alles te begrijpen -andere mensen,
andere geloven, het ongeloof, de wetenschap- werkt als een boemerang. De
weggekeilde plank slaat keihard aan tegen het eigen voorhoofd.
Er zijn zoveel manieren om tegen de
werkelijkheid aan te kijken, dat men zich vroeg of laat afvraagt hoe exclusief
het eigen geloof precies is. In die zin -en om andere redenen- neem ik in
mijzelf eerder een tegengestelde beweging waar dan jij waarneemt, een beweging van
het geloof af. Dit betekent overigens niet dat ik onverdeeld blij ben met het Paard van Troje dat ik mezelf cadeau heb
gedaan. Ik voel een groot god-gat in
mijn binnenste zitten. Stiekem hoop ik op de vervulling van de indrukwekkend
eenvoudige woorden van Augustinus: ‘Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in
U.’ of ‘En ons hart kent geen rust tot het rust vindt in U.’ (Belijdenissen
1,1)
VI
Je
stelt je werk vaak voor als een kosmologie of persoonlijke mythologie. Klopt
dat?
Dat
vind ik heel boeiend. Kosmologie heeft iets afgeronds, harmonieus uit het woord
kosmos. Persoonlijke mythologie zet het individu centraal en mythologie duidt
iets van verhaal aan, ik kan er geen ruimtelijke voorstelling van maken.
Ik begrijp wel dat men dat wat ik
probeer te doen vertaald naar de woorden een
persoonlijke mythologie, maar ik houd het toch liever op kosmologie. En dan liever zonder het
woordje
persoonlijk. In het verleden noemde ik het een kosmologie in 144.000 beelden. Dat beeld volstaat nog altijd,
want alhoewel ik er sterk van doordrongen ben dat het in mijn werk om mijn visie op de kosmos gaat, toch heb
ik een enorme hekel aan het woordje persoonlijk.
Omdat het nooit voelt alsof het om mij persoonlijk gaat. Het gaat om de
hele kosmos en om de waarheidsvinding die iedereen kan beoefenen. We zijn
reizigers in de tijd, als toekomstige geologen die in het heelal zoeken naar
maanstenen, als futuristische paleontologen die op een andere planeet graven
naar buitenaardse fossielen.
VII
Als
ik een voorstelling van mijn eigen denken, maken en doen probeer te maken zie
ik een kleine wolk van wat kriskras verbanden drijven in een oneindig heelal. Een
heelal als ruimte waarvan je niet eens kunt zeggen dat deze door tijd en ruimte
begrensd is.
Tja, jij en ik verschillen natuurlijk
niet zoveel van elkaar in ruimte en tijd, in afkomst en opvoeding, dus dat
beeld van dat nietige wolkje dat eerder stuurloos dan beloftevol door de ether
scheert dat bevalt me wel. Wat in godsnaam doen we in dit onherbergzame heelal
en wat zal onze bijdrage zijn? We zijn de
kleine prins uit het boek van Antoine
de Saint-Exupéry. We vragen aan
onszelf een schaap te tekenen, maar het wordt geen schaap. Het wordt een slang met een olifant in zijn maag. Ceci n’est pas une pipe. En juist omdat
ons zelf zo tekort schiet, of althans
dat zo voelt, moeten we, als ruimtevaarders, steeds weer op reis. De goden die
met ons meereizen zullen, net al wij, van gedaante veranderen. En blijven
veranderen, net als wij.
VIII
Ik zie je als iemand met een missie: je wilt anderen
ergens van overtuigen en, breed gezegd, de hedendaagse cultuur bekritiseren. De
missie lijkt veranderd in de loop van die vijfentwintig jaar. Eerst was het
christendom het Grote Verhaal en nu lijken er meer Grote Verhalen door elkaar
heen te spelen. Zitten die verhalen elkaar nu niet in de weg?
Voor het vermengen van de verschillende godsdiensten
gebruikt men vaak het woord syncretisme. Daarmee wordt de doelbewuste poging bedoeld om wijsgerige en religieuze
opvattingen en meningen van verschillende herkomst te versmelten. Het wordt vaak
als een scheldwoord gebruikt door degenen die hun eigen godsdienst zuiver
willen houden. Maar welke godsdienst is zuiver? Elke godsdienst met een beetje
gevoel van eigenwaarde ziet zich zelf als de
geopenbaarde godsdienst. Ach, dat de god met ons probeert te communiceren
begrijp ik wel, maar verstaan doen we het niet door alle ruis in en tussen onze
oren.
De gedachte dat Jezus Lord Ganesh zou
kunnen ontmoeten of de Boeddha vind ik adembenemend. Precies zoals we zo graag
willen weten wat Jezus nu eigenlijk in het zand schreef, zo wil ik weten wat de
goden elkaar zouden zeggen als ze elkaar tegenkwamen in het bos. -Wat zei de
boze wolf tegen roodkapje en wat was haar antwoord?- De grote verhalen zitten
elkaar totaal niet in de weg, net zoals de goden elkaar niet in de weg hoeven
zitten zoals op de Olympus. De mensen zitten elkaar eerst in de weg, de goden
volgen dat spoor. Wanneer we ervan uitgaan dat de goden in de loop van de
voorbije tijd zijn gemetamorfoseerd, zullen ze dat in de toekomst ook blijven
doen. Andre Malraux noemde dat La
metamorfose des dieux. Dat goden veranderen zegt meer over ons dan over
god.
IX
Als
er in deze periode van 25 jaar boeddha’s en Indische goden in je werk
verschijnen, komen ze dan als vijanden binnen?
Goeie vraag. Nee, eerder als vrienden.
Ik heb het me nooit zo gerealiseerd – vandaar ook dat ik de vraag van groot
belang vind – dat de vreemde goden eerst mijn vrienden moeten worden voor ze in
mijn werk mogen optreden. Dat wil niet zeggen dat wanneer ze verschijnen ik hen
in mijn broekzak kan draag als kende ik ze van haver tot gort. Maar het is waar
dat zo lang ze mij te vreemd zijn, ik ze liever niet laat incarneren in mijn
werk.
Er
is iets veranderd in de loop van de tijd want ik weet nog heel goed dat jij,
zeg 25 jaar geleden, Christendom en Boeddhisme als concurrerende systemen zag.
Juist omdat jij me al lang vrij goed kent,
heb je kunnen observeren dat het in mijn hoofd niet is stil blijven staan.
Inderdaad zag ik het boeddhisme ooit als een systeem dat het christendom
beconcurreerde. Er is zelfs een behoorlijk lange periode geweest dat ik niet
alleen het boeddhisme maar alle godsdiensten, ideologieën en denksystemen zag als
aanvallen van de satan op de enige echte waarheid, en dat was Jezus Christus,
de Verlosser en de eniggeboren Zoon van God.
X
Je
bent niet alleen de kunstenaar die werkt in zijn atelier en dingen maakt die
tentoongesteld worden en een publiek vinden met alle romantische en commerciële
toedichtingen van dien. Je bent je bewust van het discours ‘hedendaagse kunst’,
je schrijft, geeft les aan academiestudenten, doet performances, organiseert
tentoonstellingen, onderhoud contacten met de pers. Je hebt het opgenomen voor
kunstenaars die zich christelijk durven te noemen of christelijke motieven
gebruiken. Ik vind dat je daar zeker iets in bereikt hebt. Hoe zie jij dat zelf
en is deze ‘cultuurstrijd’ veranderd of nu gestopt?
Het ligt niet in mijn aard om lang
hetzelfde te doen. Dat kun je zien als zwakte, maar ook als kracht. ‘Tout a son prix’, zei de Franse theoloog
en filosoof Jacques Ellul ooit eens. Misschien ben ik gewoon te rusteloos om
lang op dezelfde plek te blijven, maar of dat de kunst ten goede komt of er afbreuk
aan doet, dat ligt aan het karma, of aan talent dat men al dan niet geschonken
heeft gekregen.
XI
Je
hebt dus je missie, je boodschap aan de mensen en de strijd opgegeven?
Wellicht
omdat je je doelen gedeeltelijk bereikt hebt?
Goed dat je de vraag nog eens stelt,
want ik gaf geen duidelijk antwoord. Zoals ik zei dat het niet in mijn aard
ligt lang hetzelfde te doen, ligt het in mijn aard op me over van alles en nog
wat op te winden. Vooral als het gaat om de underdog, de zwakken, de kaste van
de onaanraakbaren, kan ik me boos maken. Vermoedelijk lag dat al in aard en
opvoeding door mijn ouders besloten, maar ik mag niet ontkennen dat het
veelvuldig lezen van de Bijbel, en dan vooral het lezen van de vier canonieke
Evangeliën enorm heeft bijgedragen aan dit nogal sterk ontwikkelde ethische
brein.
Ik heb niet de indruk dat ik veel
bereikt heb noch dat de zwakken beter beschermd worden dan vroeger. En omdat
het christendom inmiddels tot de kaste der onaanraakbaren is toegetreden is er
veel werk aan de winkel. Mijn persoonlijke behoefte aan wat afstand tot de
religie van mijn voorvaderen mag ik niet verwarren met de onterecht benarde
positie waarin het Westerse christendom momenteel verkeert. Dat zijn twee
verschillende dingen.
XII
Heb
je het idee of gevoel gehad in die 25 jaar dat ‘de dingen op hun plek vielen’ ?
Een of meerdere malen of nooit. In welke werkstukken zie je dat?
De dingen die op hun plek vallen, als was het maar voor even, is
eigenlijk de kern van elke mystieke traditie. Men benoemt dat natuurlijk steeds
weer anders. Het is: het ene moment dat alles lijkt te kloppen, het punt in de
tijd dat de grens tussen het ik en de ander, tussen mens en kosmos -een
ondeelbaar ogenblik lang- doorbroken lijkt. Het is: het glasheldere inzicht dat
het almaar sneller en doelloos uitdijende heelal toch nog uiterst teder omarmd
wordt. En het is: het woordloos begrijpen dat de lichamelijke dood nooit het
einde kan zijn van de eeuwige geest.
Als het om
dit soort mystiek gaat, denk ik altijd onmiddellijk aan Eastcoker (1940) van T.S. Eliot, dat begint met de strofe ‘In my beginning is my end […]’ en eindigt met ‘ […] In
my end is my beginning.’ Maar ergens tijdens de pelgrimsreis, ergens
onderweg in het gedicht, heet het: ‘O dark dark dark. They all go into the dark, The vacant interstellar spaces, the vacant
into the vacant, […]’ Langer dan enkele seconden kan het
nooit duren dat men troost put uit de eenheid van alle dingen. In mijn beeldend
werk ben ik dolende ziel, een pelgrim zonder vaderland, een schip zonder stuur
In de top tien van mijn meest mystiek ervaringen staat
ongetwijfeld het bezoek in 1994 aan het ziekenhuis waar mijn moeder enkele
tientallen minuten voor mijn komst was overleden. Van de dood moet ik niks
hebben. Ik pleng altijd teveel krokodillentranen op begrafenissen en crematies.
Maar toen niet. Ik zag het zielloze lichaam van mijn moeder liggen, net als
ieder ander van de aanwezigen dat kon zien, maar om ons heen golfde een
kristalheldere presentie, zoals ik nog nooit had gevoeld en daarna ook nooit
meer heb ervaren.
XIII
Je hebt het over een pelgrimsreis, het dolen. Hoe zit
het met het je dromerige schilderij Een lange wandeling rond een gereformeerde kerk , waarmee je in 1991 de Koninklijke
Subsidie won. Het poppetje gaat niet de kerk binnen, we zien trouwens alleen
een losse toren. Hij loopt rond volgens de titel, maar een horizon in de verte
lonkt. Is dit wellicht het begin van ongewisse tocht van een jongeling die op
het punt staat huis en haard te verlaten?
Ik denk het wel.
Op de een of andere manier blijkt zo ongeveer alles wat ik maak autobiografisch. Op het moment van het maken
zelf heb ik dat meestal niet eens door, omdat ik ondanks al het denkwerk toch
liever vertrouw op mijn intuïtie. Die jongen die daar langs die kerk wandelt,
dat zal ik zelf wel zijn, op zoek naar een andere horizon, maar het is ook
ieder ander die zich geroepen voelt naar dat beeld te kijken. Niet wetend
trouwens dat ik, en elke ander, vroeg of laat bij de grote schoorsteenveger
Friedrich Nietzsche uit zou komen: de schoonmaker die ons erop wees dat we bij
de (negentiende-eeuwse) grote schoonmaak van ons brein niet alleen de god
doodden, maar ook onze eigen horizon aan het uitwissen waren. Het is alsof je een raam wilt schoonmaken met
zwarte teer. In plaats dat het raam schoner wordt, raakt het besmeurd.
Wouter Prins schrijft in Piercing the Spirits [4] dat je een pelgrimage begonnen bent, een
tocht die nog niet voltooid is. Hij plaats je werk, in een mystieke traditie.
Daarin zijn vijf stadia van bekering, loutering, verlichting, beproevingen en
ten slotte de unio mystica, de opgang
in God.
Ik zou daaraan toe willen voegen dat het helemaal niet
zo zeker is dat die unio ooit plaats zal vinden. Als die zoektocht tevens het
menselijk levenspad is, dan is er helemaal geen goede afloop? De zoektocht
uitgebeeld in jouw werk van de laatste 25 jaar wordt dan nooit ‘voltooid’. De
stadia zijn er wel maar niet chronologisch?
Op
zich is de volgorde van de via mystica wel logisch. Ergens begint het
met een soort bewustzijn dat zich ontwikkelt, vooral wanneer dat bewustzijn een
plotseling inzicht deelachtig wordt, heet het bekering. De bekeerling toont berouw en wordt gelouterd
omdat het lukt het ego beetje bij beetje in te dammen. God is immers eindeloos
veel groter. Wanneer al die lasten van de illusies van het ego van de schouders
van de bekeerling die leerling is geworden vallen, dan is het nieuwe juk licht,
zoals Jezus zegt. Dat zou je dus de fase van de verlichting kunnen noemen.
Maar ergens onderweg komt er een keer een flinke kink in de kabel. Dan gaat het niet om een kleine zonde, om het ego dat hinderlijk als een vette, zure boer na de maaltijd oprispt, maar om iets dat veel heviger is en eindeloos veel dieper ingrijpt. De volwassen gelovige aanschouwt glashelder de illusies van het oude ego, -de apostel Paulus noemt dat de oude mens- en ondertussen verdween de presentie van de goddelijke aanwezigheid en verlichting totaal. Het leven van de pelgrim is een hopeloos dorre woestenij geworden, zonder schitterend uitzicht op een eeuwig groene tropische horizon.
In
deze voorlaatste fase is de god verder weg dan ooit en lijkt de hoop op
vereniging met de Geliefde onmogelijk. Het is zelfs zo dat de reiziger zich
afvraagt of er ooit wel een Beloofd Land is geweest, of de Geliefde Ander ooit
echt present is geweest en niet slechts een hinderlijke projectie was van dat
verdoemde, onontkoombare ego. Tja, en met dat ellendige ego-bewustzijn blijft
de pelgrim opgescheept zitten tot aan het einde van zijn of haar dagen. Wanneer
de adem voor het laatst via de tong de longen verlaat, verzucht de ziel: ‘Eli
Eli lama Sabachtani?’
XIV
Zijn
er binnen jouw werk verwijzingen naar christelijke liturgie of rituelen in het
algemeen?
Vast
wel, denk ik dan, maar het is leuk om een voorbeeld te bespreken.
Misschien kunnen we hier het schilderij Cold Turkey (2001) ter sprake brengen. Het
beeld is dat van Christus op de Koude
Steen: de ter dood veroordeelde wordt, vlak voor Hij aan het kruis wordt
geslagen, op een flink koude steen op de heuvel met de naam Golgotha neergezet.
Hij mag even nadenken over zijn eigen dood. Het is de mens in zijn absolute,
existentiële doodsnood. Misschien past het beeld in de verootmoediging die onderdeel uitmaakt van de
protestants-christelijke liturgie.
XV
XXI
Heb
je werk gemaakt dat permanent in een kerk aanwezig is?
In opdracht van de Oud-Katholieke Parochie St. Willibrordus in Arnhem
heb ik in 2001 een ontwerp gemaakt voor het door een junk kapot getimmerde
glas-in-loodraam van de doopkapel. Het oude glas van Joop Janssen uit 1957 was
niet meer te redden. Het ontwerp is ook uitgevoerd in een glas-in-lood atelier
in de buurt van Nijmegen en geplaatst in Arnhem. Het brandschilderen heb ik zelf
gedaan. Voor zover ik mij herinner is dat raam het enige werk dat permanent is in
een kerk opgenomen.
Je
hebt kruiswegstaties gemaakt...
Een heuse kruisweg in 14 staties maken was een langgekoesterde wens, die ik in
1999 zelf maar in vervulling heb doen gaan, omdat ik geen illusies had over het
aantal kerken in Nederland dat een geheel nieuwe kruisweg zou willen bestellen,
laat staan een van mijn hand. Ik was gevraagd voor een grote kunstmanifestatie
in Elst bij Nijmegen en koos de Rk-kerk uit om te exposeren. Het
parochiebestuur ging akkoord en een paar weken lang hing mijn kruisweg
gebroederlijk boven de al aanwezige gipsen kruisweg van E. de Fernelmont uit
het einde van de 19e eeuw. Ik vond het een ontroerend project. Om
dat niet te vergeten maakte ik er ook van mijn eigen geld een prachtig boekje
van dat nog steeds wordt gekocht.
En
later, zijn de kruiswegstaties ook in andere kerken liturgisch gebruikt in de
Goede Week?
Ik ben wel eens uitgenodigd voor een
kerkdienst waarin de voorganger een contemplatie over mijn werk had opgenomen.
Maar daar ga ik nooit op in, omdat men in de kerk komt om het ego terug te
geven aan god, niet om het narcisme te voeden. Ds. Hans van der Linden uit Ede
heeft nog dit jaar een nieuw boekje van mijn kruisweg laten maken. Naast alle
door mij getekende staties stonden contemplatieve teksten van zijn hand en van
een ander. De kruisweg zelf was niet dus te zien, die had daar al eens gehangen.
Je
doet ook performances binnen kerkdiensten. Vind je die echt liturgisch
opgenomen?
De Muziek-Teken-Performances
waar je vermoedelijk op doelt, doe ik samen met componist Andries van Rossem.
Een van die optredens, Epiphany MDP No 5,
was in de Protestantse Gemeente Rozendaal. Het ging overigens niet om een
kerkdienst, maar het optreden was wel in de kerk.
Voorgangers
die jouw werk –voor zover jij weet- in hun preek gebruiken?
Heel soms hoor ik wel eens wat over deze
of gene dominee of pastor die ‘iets’ met mijn werk doet in een preek of in de
liturgie, maar niet vaak. Wel werd ik vorig jaar benaderd door ds. Hans van der
Linden uit Ede, een bevlogen man, die van mijn kruisweg een nieuw boekje, met
tekst en beeld, wilde maken dat in de veertigdagentijd van dit jaar gebruikt
zou gaan worden. Alhoewel ik mijn hart aanvankelijk vasthield vanwege de door
Van der Linden en iemand anders te schrijven teksten, was ik eigenlijk wel
onder de indruk van wat men ervan gemaakt had. Zo zie je maar weer.
XVI
Wat
is jouw droomwens wat betreft jouw werk en de kerk? Een kerk helemaal verbouwen
naar jouw wens?
Een kerk verbouwen zou ik alleen willen
als ie echt heel erg lelijk is. Anders moest ie gewoon blijven zoals ie was.
Maar als het dan toch moet, dat dromen: een fonkelnieuwe, eenentwintigste-eeuwse
kerk, eentje die ontworpen wordt door een eigentijdse architect. Of ik dan als
enige gevraagd zou moeten worden om de kerk te decoreren weet ik niet. Het past
niet in de grondhouding van het evangelie. Maar ja, dromen mag, en dan moet ik
toegeven dat ik het wel zou willen, helemaal alleen een kerk versieren.
Voldoende
geld zal er daarvoor niet zijn maar is er naar jouw idee voldoende openheid in
de kerk van nu om zo iets te realiseren?
Openheid in de kerken is een
zeldzaamheid. Niet zozeer de openheid naar de minderbedeelde medemensen, naar
minderheden en andere culturen, want die is er wel. Maar openheid naar de
eigentijdse beeldcultuur is er amper. Men meent
wel dat men open is, maar dat is goeddeels een illusie.
Hoe
ziet die hedendaagse beeldcultuur er dan volgens jou uit en waar heeft men dan
moeite mee?
De hedendaagse beeldcultuur valt niet
beter te beschrijven dan als een caleidoscopische jungle waarin rijp en groen,
kitsch en kunst, hogere en lagere cultuur, uiterst ingenieus door elkaar lopen.
Je kunt dan vanuit een postmoderne visie menen dat alles wel ongeveer even goed
is, maar daar geloof ik niet in. Velen zullen het ongetwijfeld goed bedoelen,
maar alhoewel de beeldende kunsten geen beschermd beroep zijn, wil dat toch ook
niet zeggen dat er geen enorme niveauverschillen zijn. Die zijn er namelijk
wel, maar die ziet men pas als men zich er verregaand mee inlaat. Het is een
beetje als met talen. Wanneer je een nieuwe taal leert, denk je dat alle
bewoners van een land dezelfde tongval hebben en ongeveer hetzelfde willen
zeggen. Maar hoe beter men de taal leert spreken, hoe meer men erachter komt
dat er niet alleen verschillende tongvallen gesproken worden, maar ook dat de
een zich toch echt veel beter weet uit te drukken in een taal dan de ander. Van
cultureel nivelleren wordt men lui.
Maar
daarmee is mijn vraag nog niet helemaal beantwoord. Waarom is er volgens jou onvoldoende
openheid in de kerken om de boel eigentijds te versieren en in te richten?
En:
heb je dat vaak ervaren?
Misschien moet ik het anders formuleren.
In sommige, vooral protestantse kerken is wel een soort openheid naar moderne
kunst, maar over het algemeen is er, ook daar, erg weinig echte expertise en daardoor
een groot gebrek aan inzicht. Men valt erg gauw terug op overbekende ambachtelijke
vormen of al te makkelijke eigentijdse fotografische of conceptuele uitingen. Bovendien
valt men eerder voor impliciete uitbeelding dan expliciete. In mijn werk
bijvoorbeeld herkent men soms wel de aloude iconografie, maar omdat ik die
nogal bruusk en weinig ambachtelijk lijk te gebruiken en door de mangel haal, kan men er weinig mee. Sterker nog: men voelt er niks bij en dus zal het wel
niks zijn.
Zoek
je het liever, zoals in het project Kerk
voor een dakloze god in een kerk gemaakt door kunstenaars en bezocht en
gevierd door kunstenaars en hun kring?
Juist vanwege die openheid die er in
kerken gewoonweg niet is, geef ik er de voorkeur aan met andere kunstenaars
samen te werken. Overleggen met hen kost weliswaar ook tijd en is soms eveneens
ongemakkelijk, maar het is minder oeverloos, minder verkwistend en minder frustrerend
dan werken met kerkbesturen en ander kerkelijke instanties. Die willen teveel sturen
maar begrijpen te weinig.
XVII
Ga
je vaak naar de kerk en wat verlang je dan van de liturgie? Wat is het belang
van het beeld daarin?
Het kerkbezoek blijft beperkt tot enkele
keren per jaar: een kerstnacht, de inzegening van een huwelijk, een begrafenis.
Wat me altijd opvalt is dat er zoveel gepraat wordt, zoveel onrust is ook en
dat terwijl ik juist rust zoek en
stilte. Ik hoor liever niets dan iets in een kerk. Naar preken kan ik nooit
langer luisteren dan 3 tot 4 seconden. Ik kijk bij gebrek aan iets anders dan maar
eindeloos naar de beelden. En als die er niet zijn lees ik in een toevallige
bijbel, teken in een schetsboek of denk na. De muziek kan me vaak enorm
bekoren, daar raak ik gauw door ontroerd, zeker als die versierd werd met
onbegrijpelijke religieuze poëzie. Het liefst ging ik naar een mis in het
buitenland of de Latijnse mis, met de priester die zijn rug naar het volk keert
en alleen oog heeft voor de god. Wat denken wij mensen wel van onszelf dat we
in een kring op het heilig altaar gaan staan en naar elkaar gaan zitten kijken?
XVIII
Ik
zie in je werk vaak een combinatie van vers-van-de-pers actualiteit en
universele beeldtaal. Wanneer vind je dat in een werkstuk goed bijeen gebracht?
Ik hou niet van politieke kunst en ook
niet van actualiteit in de kunst. Anderzijds heb ik ook een hekel aan
regressieve stromingen die proberen bijvoorbeeld de renaissance te doen
herleven. Ik hou ervan om te proberen op het puntje van de tijd te zitten, dus
werk te maken dat onmiskenbaar de geest van de eigen tijd ademt en niet die van
een andere, oudere tijd. En toch wordt tegelijkertijd ook door mij een poging
ondernomen ver boven die eigen tijd uit te stijgen en die beelden te verbinden
met de ikonen van alle tijden.
XIX
Mockery is een
enorme, zeer uitgewerkte tekening van een bont gezelschap. Waarom heb je van
dit gegeven geen schilderij gemaakt? In jouw schilderijen zijn kleur en
schildertoets zo belangrijk, kon het nu zonder?
Op de een of andere manier staan kleur
en toets mij in de weg bij het uitdenken van zo’n complex beeld. Het is als met
een gebouw: eerst concentreert de architect zich op het idee, op de vorm en op
de constructie, pas als die staan als een huis heeft hij oog voor detail en
kleur. Ik sluit trouwens niet uit dat van Mockery
ook een schilderij te maken valt.
XX
Welk
werk van jouw hand zou je graag in een museum opgehangen willen zien?
Mockery zou geen slechte keuze zijn. Er zit zoveel in wat me
al heel lang bezighoudt, bovendien heb ik er nogal lang aan gewerkt en gaat het
beeld me nog steeds niet irriteren, iets wat anders veel eerder gebeurt.
Wat ik in dat beeld geprobeerd heb is
heel lieve, kwetsbare mensen af te beelden naast mensen van wier gezichten het
kwade venijn af te lezen valt zonder dat het gelijk monsters met hoorntjes
worden. Uitganspunt voor dit werk was De
kruisdraging van Jeroen Bosch uit
omstreeks 1510 waar ik als kind zoveel
naar heb gekeken omdat het als reproductie bij ons op de trap hing. Wel zette
ik het geheel over naar een ander moment in de tijd, naar de bespotting (Engels: mockery) van Christus die aan de kruisdraging
vooraf ging. Overbodig bijna om te zeggen dat deze strijd tussen de zachte en
harde krachten, in de mens en in de samenleving, mijn warme belangstelling
geniet, en dan druk ik het voorzichtig uit.
Mij lijkt een tentoonstelling van jou in
enorme koepel of in een soort Sixtijnse kapel heel interessant: een doolhof van
prikkels voor de kijker/beschouwer die geconfronteerd wordt met zijn eigen
onvermogen de wereld in zijn handen te vatten en dan meegezogen wordt in de
beeldverhalen van Rinke.
Zelf
heb ik als droom om eens een lange teken- of animatiefilm te kunnen maken,
eerder op de wijze van Walt Disney dan die van William Kentridge. Hoe geweldig
die laatste ook is, ik mis de kleuren, de door elkaar lopende verhaallijnen, de
dialogen. Marten Toonder had overigens dezelfde droom: om een tekenfilm te
maken van zijn figuren. Hij heeft die droom kunnen verwezenlijken. Mijn film
zal er vermoedelijk nooit van komen. Ik mag al blij zijn als mijn werk nog een keer kan worden samengevat in
een boek van 400 pagina’s. Een boek dat je van voor naar achteren kunt lezen,
maar ook kriskras kunt doorploegen. Een soort Bijbel waarin alles naar elkaar
lijkt te verwijzen, zonder dat je er ooit helemaal uit komt hoe het nou precies
zit.
XXI
Wordt
er in publicaties op een goede manier aandacht aan jouw werk besteed? Zou je
iets recht willen zetten? Ben je nog wel blij met je imago van christelijke
kunstenaar?
Ach, het is mijn eigen schuld dat
artikels en dergelijke vaak meer ingaan op de inhoud van de beelden en op het
autobiografische karakter ervan dan op het materiaal en het beeld zelf. Het kan
dan lijken alsof de vorm me geen zier interesseert, dat het me alleen gaat om
de zinnen en inhouden erachter. Typisch protestants of platonisch zou je
zeggen. Met dat laatste zal het ook best iets te maken hebben, maar die hele
worsteling met het beeld, de formele kant ervan die z’n weerslag vindt in de
hele manier waarop de verf, of de houtskool, is aangebracht, die worsteling heb
ik al achter de rug als het beeld in de openbaarheid treedt. Ik houd me er dan
niet meer zo intensief mee bezig. Als ik over de formele oplossingen ga denken,
dan ga ik twijfelen en dan wil ik dat beeld ook weer onder de handen nemen.
Graag zou ik de naam Christendom als een glorieuze geuzennaam
hanteren, maar er zijn een paar dingen die me ervan weerhouden. De werkelijke navolging van Christus is zo radicaal
dat ik me daarvoor veel teveel een slappeling voel. Wat me ook stoort aan het
imago van vermeend christelijke kunstenaar is dat het de werkelijkheid op geen
enkele manier recht doet. Omdat de
buitenstaander namelijk altijd weet -meent te weten- hoe de christen denkt. Kijken naar het werk van
een christen-kunstenaar en erover nadenken zijn dan overbodig. Men kent die
achterlijke godsdienst immers uit de broekzak. Wat ik wel mooi vind is dat Jan
Mankes zichzelf een christen-anarchist
noemde. Dat is tenminste iets wat
niemand begrijpt.
XXII
Zit
het imago van christelijke kunstenaar of gebruik van christelijke motieven
kunstenaars, en jij in het bijzonder, in de weg bij het verkrijgen van
subsidies, bij de verkoop van werk of in publicaties?
Bij aanvragen voor subsidies heb ik
nooit zo gemerkt dat er gecensureerd wordt. Maar zonder enige twijfel speelt
zelfcensuur een enorm grote rol bij het verkopen van het werk. Die zelfcensuur
past de koper niet zozeer toe omdat die koper weet dat ik me mijn werk bezig
houd met het christendom. Er zijn best wel een paar voorbeelden van kunstenaars
van wie het duidelijk is dat ze christelijk geïnspireerd zijn. Maar die laatsten
neutraliseren het kwaad, de pijn, de dood totdat het heelal nog slechts roze kleurt.
Men zal het niet gauw zeggen, maar vermoedelijk
ervaart men mijn werk als een kwaadaardige tumor waar men liever niet aan
denkt. Een kankergezwel dat liefst radicaal zou moeten worden weggesneden. Had
ik geleefd in de tijd van de Nazi’s, dan was het werk beslist entartet verklaard. Ik ga daar niet prat
op, ik vind dat verschrikkelijk, maar mijn beeldend werk is in toenemende mate
de consequentie van een denken dat radicaal en verontrustend is. Maar dat bozige
denken is gestoeld op het waarnemen van de wereld.
XXIII
We
hebben nu 25 jaar teruggeblikt, maar laten we ook eens 25 jaar verder kijken.
Wat wil je graag gaan doen, heb je daar een voorstelling bij? Hoe zou je je
willen ontwikkelen en wat maak je als je een jaar of 67 bent?
Ouder worden vind ik niet zo erg, oud
zijn lijkt me geen pretje. De eenzaamheid en de aftakeling lijken me zo
ongeveer ondraaglijk. Het is een opgedrongen navolging van Christus, geen
ontkomen aan. Daarom denk ik ook wel eens: ik begrijp wel waarom de jeugd zo
hedonistisch is.
In toenemende mate ben ik geïnteresseerd
in het representeren van de mens in een caleidoscopisch groots overzicht. Ik
zou willen dat al die verschillende mensen mijn kosmologie binnenwandelden
zoals de dieren in de Ark van Noach klommen.
Het enorm diepe gevoel van werkelijke
presentie van een andere, reeds overleden mens, zoals Rembrandt dat in zijn
portretten voor elkaar kreeg. Of zoals Johannes Vermeer jonge vrouwen een
eeuwige bijna tastbare aanwezigheid wist te geven. Maar wat de laatste twee jaar nog het meest
door mijn kop spookt is het Portret
van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw van Jan van Eyck uit 1434 dat in
Londen hangt. Dat is echt het einde. Die dubbele presentie van Twee Geliefden
in één kamer. Dichter bij de unio
mystica kan men menselijkerwijs gesproken tijden het leven niet komen.
[1] Piercing the Spirits of homo sapiens sapiens, PS Items en Hubertus Pers, 2005, p 46 e.v.
[2]
Laetare, Tijdschrift voor liturgie en
kerkmuziek, Jaargang 29, No 1 feb 2013.
[3]
Jan Meijering is beeldend kunstenaar en redactielid van Laetare.
[4] Galerie Nouvelles Images in Den Haag
vertegenwoordigt Rinke Nijburg sinds 2012. De naam van de galerie is ontleend aan een groep Franse
kunstenaars die zich in de jaren vijftig van de twintigste eeuw Club
des Nouvelles Images noemde. Men streefde er naar kunst met een religieuze
inhoud op een hoger niveau te brengen.