Goden (interview 2013)




Goden die van gedaante veranderen
Interview met Rinke Nijburg voor Laetare [1]
door Jan Meijering [2]



Rinke Nijburg (*1964) geldt als een van de belangrijkste christelijke kunstenaars in Nederland. Hij is naast schilder, tekenaar en graficus ook schrijver en tentoonstellingmaker. Zijn oeuvre is op te vatten als een ‘kosmologie in 144.000 beelden’. In zijn werk zien we diep-menselijke en goddelijke wanhoop en tegelijk een meeslepend en complex visioen. Een interview met de kunstenaar naar aanleiding van zijn overzichtstentoonstelling over 25 jaar kunstenaarschap in Galerie Nouvelles Images [3] in Den Haag. Maar: is zijn werk van de laatste jaren eigenlijk nog wel zo christelijk?


I
Je hebt zoveel gemaakt in deze tijd. Naar mijn idee ben jij bij uitstek de kunstenaar die breed uit gaat en in staat bent enorm veel beelden te verwerken en te produceren en in een fragiel verband weet te brengen.
Het is inderdaad zo dat veel kunstenaars anno 2012 stilistisch maar ook  inhoudelijk gezien een wat smal spoor bewandelen. Ik vermoed dat dat te maken heeft met de markt: eenmaal een eigen stijl gevonden waar men een soort succes mee heeft, wordt dat al gauw een merk, even laten een beeldmerk en vervolgens een cliché. Voor men het door heeft zit men opgesloten in een logo.
Ik heb nooit gevangen willen zitten: niet in een stijl, niet in een medium, een drager, noch de slaaf willen zijn van welke inhoud dan ook. Voor de duidelijkheid, onder de kunstenaars die een smaller spoor bewandelen zitten heel goede kunstenaars: Claude Monet met zijn waterlelies, Paul Cezanne met de Mont Sint Victoire, en On Kawara met zijn datums. Mondriaan met zijn vierkanten. Toch was het aan het begin van de twintigste eeuw veel gangbaarder om een breed uitwaaierend oeuvre te ontwikkelen dan nu. En ook om het werk stilistisch op de laten schuiven. Ik herken me wel in Pablo Picasso en Jan Toorop die de boel steeds opnieuw  lieten opschuiven, alsof ze het nooit helemaal konden vinden, alsof niets hen bevredigde. Zelf heb ik een onverklaarbaar grote honger naar beelden en het verlangen al die beelden en beeldculturen  te usurperen.    

Welk werk selecteer je voor je overzichtstentoonstelling, wat zijn je overwegingen bij die keuze?
Waar je op doelt is dat als je het werk breed uit laat waaieren de criteria waarop je werk selecteert al gauw onduidelijk worden. Met een eigen stijl als duidelijk ijkpunt kun je alle nieuwe werken meten. Zonder al te duidelijke eigen stijl kom je al gauw bij de inhoud uit. Die zou dan de constante factor moeten zijn. Maar als die inhoud ook al niet constant is, lijkt een oeuvre -zeker in de ogen van de kijker- op drift te raken en stuurloos te worden. Nietzsche gebruikte in een iets ander verband, wanneer hij het heeft over de dood van god, het beeld van de uitgeveegde horizon. Dat beeld interesseert me enorm. Het raakt eerder aan de psychose dan aan het postmodernisme.

Hoe toon je die -volgens jou – niet vastomlijnde stijl en een inhoud die niet constant is?
Ach, wellicht is het vooral iets wat in mijn eigen hoofd rondspookt: het idee dat er noch in mijn kop, noch  in het werk een constante factor zit. Waar ik me de laatste jaren meer bewust van ben geworden is dat het menselijk brein leeft bij constructies waar het op kan bouwen, constructies waarvan ik vroeger dacht dat ze voor eens en altijd waar waren, absoluut waar dus. Maar als je daaraan gaat twijfelen, wat ik dus doe, dan zijgt het bouwwerk ineen als een kaartenhuis.


II
Eric Bos van Galerie Nouvelles Images in  Den Haag ziet als constante in jouw werk de aanwezigheid van de menselijke figuur. Zo oogt het ook in de tentoonstelling, vind ik. Staat de mens centraal in jouw werk?
Ja, kennelijk heeft een kunstenaar 25 jaar tijd nodig om erachter te komen dat hij vooral geobsedeerd is door zichzelf, maar dat niet los kan of wil maken van zijn eveneens grote interesse in de andere mens die steevast tegenover hem is. Het christelijke geloof en het joodse denken spelen daarbij een niet weg te denken rol. Vreemd genoeg ben ik dol op het buiten zijn, in de tuin, in het bos, in de bergen en aan zee. Maar in mijn werk speelt het een ondergeschikte rol. Het moet kennelijk vaak over de mens gaan. 


III
Je bent opgegroeid in een beeldloos, woordelijk protestants geloof. Je vader was kunstenaar en docent tekenen en schilderen. Er waren voldoende reproducties in huis waardoor je de rooms katholieke beeldtaal leerde kennen. Hoe verhielden religie en kunst zich tot elkaar en is dat erg veranderd in je academietijd of daarna?
Alhoewel ik mijn vader absoluut ervaar als een echte kunstenaar, zou hij dat zichzelf nooit zo noemen. Wel vindt hij het leuk dat een van zijn kinderen in zijn voetsporen is getreden. Misschien zet ik dezelfde stappen die hij deels echt en gedeeltelijk imaginair zette.

Eigenaardig genoeg heb ik ondanks de aanwezigheid van al die reproducties lange tijd een enorme argwaan gekend tegen de modernste kunst, met name de kunst van na Cobra. Tegen die kunstvormen die nog niet waren bijgezet en beschreven, nog niet waren uitgekristalliseerd. Die allermodernste kunstvormen gingen in mijn fantasie een duivels verbond aan met het ongeloof, hoe kon het ook anders. Zat er tot aan de Tweede Wereldoorlog nog een behoorlijke dosis spiritualiteit in de kunsten, zoals de tentoonstelling The Spiritual in Art – Abstract Painting 1890-1985 in Den Haag aantoonde, die religieus spirituele neiging van kunstenaars werd, althans naar mijn idee, steeds verder gemarginaliseerd, gepersifleerd en doelbewust ontkent. Het moest maar een echt, voor eens en altijd, zijn afgelopen van dat gedoe. Akkoord: tot aan de laatste wereldoorlog hadden veel kunstenaars nog wel ‘iets’ met het hogere, maar dat iets kon niets anders zijn dan de laatste stuiptrekking van de stervende religie. Barnett Newman en Marc Rothko werden gedoogd als de allerlaatste Mohikanen van Joodse afkomst. Daarna was het echt klaar met de god in de kunst en moest je het niet meer wagen daar nog iets mee te willen.

 
IV
Welke kunstenaars hebben je de weg gewezen, hebben je blijvend beïnvloed in je werk?
Ik heb me laten beïnvloeden door hele reeksen kunstenaars uit zowel onze eigen tijd als uit verloren tijden. Van William Blake, Max Beckmann en Philip Guston ben en blijf ik een groot bewonderaar, en naar de Vlaamse Primitieven kan ik ademloos en eindeloos kijken.


V
Ik zelf heb, als ooit protestantse jongen, een proces doorgemaakt waarbij ik, na een periode van volstrekte vervreemding, me weer zeer betrokken ben gaan voelen bij de kerk en haar rituelen. Hoe is dat bij jou, als ooit protestantse jongen, verlopen?
Ik heb lang gedacht dat ik een echte homo religiosis was, een mens met een groot besef dat het nooit waar kan zijn dat alles wat er is er zomaar is en zomaar weer verdwijnt, zonder een spoor achter te laten in de herinnering van een god. Maar mijn enorme drang om alles te begrijpen -andere mensen, andere geloven, het ongeloof, de wetenschap- werkt als een boemerang. De weggekeilde plank slaat keihard aan tegen het eigen voorhoofd.

Er zijn zoveel manieren om tegen de werkelijkheid aan te kijken, dat men zich vroeg of laat afvraagt hoe exclusief het eigen geloof precies is. In die zin -en om andere redenen- neem ik in mijzelf eerder een tegengestelde beweging waar dan jij waarneemt, een beweging van het geloof af. Dit betekent overigens niet dat ik onverdeeld blij ben met het Paard van Troje dat ik mezelf cadeau heb gedaan. Ik voel een groot god-gat in mijn binnenste zitten. Stiekem hoop ik op de vervulling van de indrukwekkend eenvoudige woorden van Augustinus: Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U.’ of ‘En ons hart kent geen rust tot het rust vindt in U.’ (Belijdenissen 1,1)


VI
Je stelt je werk vaak voor als een kosmologie of persoonlijke mythologie. Klopt dat?
Dat vind ik heel boeiend. Kosmologie heeft iets afgeronds, harmonieus uit het woord kosmos. Persoonlijke mythologie zet het individu centraal en mythologie duidt iets van verhaal aan, ik kan er geen ruimtelijke voorstelling van maken.
Ik begrijp wel dat men dat wat ik probeer te doen vertaald naar de woorden een persoonlijke mythologie, maar ik houd het toch liever op kosmologie. En dan liever zonder het woordje
persoonlijk. In het verleden noemde ik het een kosmologie in 144.000 beelden. Dat beeld volstaat nog altijd, want alhoewel ik er sterk van doordrongen ben dat het in mijn werk om mijn visie op de kosmos gaat, toch heb ik een enorme hekel aan het woordje persoonlijk. Omdat het nooit voelt alsof het om mij persoonlijk gaat. Het gaat om de hele kosmos en om de waarheidsvinding die iedereen kan beoefenen. We zijn reizigers in de tijd, als toekomstige geologen die in het heelal zoeken naar maanstenen, als futuristische paleontologen die op een andere planeet graven naar buitenaardse fossielen.


VII
Als ik een voorstelling van mijn eigen denken, maken en doen probeer te maken zie ik een kleine wolk van wat kriskras verbanden drijven in een oneindig heelal. Een heelal als ruimte waarvan je niet eens kunt zeggen dat deze door tijd en ruimte begrensd is.
Tja, jij en ik verschillen natuurlijk niet zoveel van elkaar in ruimte en tijd, in afkomst en opvoeding, dus dat beeld van dat nietige wolkje dat eerder stuurloos dan beloftevol door de ether scheert dat bevalt me wel. Wat in godsnaam doen we in dit onherbergzame heelal en wat zal onze bijdrage zijn? We zijn de kleine prins uit het boek van Antoine de Saint-Exupéry. We vragen aan onszelf een schaap te tekenen, maar het wordt geen schaap. Het wordt een  slang met een olifant in zijn maag. Ceci n’est pas une pipe. En juist omdat ons zelf zo tekort schiet, of althans dat zo voelt, moeten we, als ruimtevaarders, steeds weer op reis. De goden die met ons meereizen zullen, net al wij, van gedaante veranderen. En blijven veranderen, net als wij.


VIII
Ik zie je als iemand met een missie: je wilt anderen ergens van overtuigen en, breed gezegd, de hedendaagse cultuur bekritiseren. De missie lijkt veranderd in de loop van die vijfentwintig jaar. Eerst was het christendom het Grote Verhaal en nu lijken er meer Grote Verhalen door elkaar heen te spelen. Zitten die verhalen elkaar nu niet in de weg?
Voor het vermengen van de verschillende godsdiensten gebruikt men vaak het woord syncretisme. Daarmee wordt de doelbewuste poging bedoeld om wijsgerige en religieuze opvattingen en meningen van verschillende herkomst te versmelten. Het wordt vaak als een scheldwoord gebruikt door degenen die hun eigen godsdienst zuiver willen houden. Maar welke godsdienst is zuiver? Elke godsdienst met een beetje gevoel van eigenwaarde ziet zich zelf als de geopenbaarde godsdienst. Ach, dat de god met ons probeert te communiceren begrijp ik wel, maar verstaan doen we het niet door alle ruis in en tussen onze oren.

De gedachte dat Jezus Lord Ganesh zou kunnen ontmoeten of de Boeddha vind ik adembenemend. Precies zoals we zo graag willen weten wat Jezus nu eigenlijk in het zand schreef, zo wil ik weten wat de goden elkaar zouden zeggen als ze elkaar tegenkwamen in het bos. -Wat zei de boze wolf tegen roodkapje en wat was haar antwoord?- De grote verhalen zitten elkaar totaal niet in de weg, net zoals de goden elkaar niet in de weg hoeven zitten zoals op de Olympus. De mensen zitten elkaar eerst in de weg, de goden volgen dat spoor. Wanneer we ervan uitgaan dat de goden in de loop van de voorbije tijd zijn gemetamorfoseerd, zullen ze dat in de toekomst ook blijven doen. Andre Malraux noemde dat La metamorfose des dieux. Dat goden veranderen zegt meer over ons dan over god.  


IX
Als er in deze periode van 25 jaar boeddha’s en Indische goden in je werk verschijnen, komen ze dan als vijanden binnen?
Goeie vraag. Nee, eerder als vrienden. Ik heb het me nooit zo gerealiseerd – vandaar ook dat ik de vraag van groot belang vind – dat de vreemde goden eerst mijn vrienden moeten worden voor ze in mijn werk mogen optreden. Dat wil niet zeggen dat wanneer ze verschijnen ik hen in mijn broekzak kan draag als kende ik ze van haver tot gort. Maar het is waar dat zo lang ze mij te vreemd zijn, ik ze liever niet laat incarneren in mijn werk.

Er is iets veranderd in de loop van de tijd want ik weet nog heel goed dat jij, zeg 25 jaar geleden, Christendom en Boeddhisme als concurrerende systemen zag.
Juist omdat jij me al lang vrij goed kent, heb je kunnen observeren dat het in mijn hoofd niet is stil blijven staan. Inderdaad zag ik het boeddhisme ooit als een systeem dat het christendom beconcurreerde. Er is zelfs een behoorlijk lange periode geweest dat ik niet alleen het boeddhisme maar alle godsdiensten, ideologieën en denksystemen zag als aanvallen van de satan op de enige echte waarheid, en dat was Jezus Christus, de Verlosser en de eniggeboren Zoon van God. 


X
Je bent niet alleen de kunstenaar die werkt in zijn atelier en dingen maakt die tentoongesteld worden en een publiek vinden met alle romantische en commerciële toedichtingen van dien. Je bent je bewust van het discours ‘hedendaagse kunst’, je schrijft, geeft les aan academiestudenten, doet performances, organiseert tentoonstellingen, onderhoud contacten met de pers. Je hebt het opgenomen voor kunstenaars die zich christelijk durven te noemen of christelijke motieven gebruiken. Ik vind dat je daar zeker iets in bereikt hebt. Hoe zie jij dat zelf en is deze ‘cultuurstrijd’ veranderd of nu gestopt?
Het ligt niet in mijn aard om lang hetzelfde te doen. Dat kun je zien als zwakte, maar ook als kracht. ‘Tout a son prix’, zei de Franse theoloog en filosoof Jacques Ellul ooit eens. Misschien ben ik gewoon te rusteloos om lang op dezelfde plek te blijven, maar of dat de kunst ten goede komt of er afbreuk aan doet, dat ligt aan het karma, of aan talent dat men al dan niet geschonken heeft gekregen.

 
XI
Je hebt dus je missie, je boodschap aan de mensen en de strijd opgegeven?
Wellicht omdat je je doelen gedeeltelijk bereikt hebt?
Goed dat je de vraag nog eens stelt, want ik gaf geen duidelijk antwoord. Zoals ik zei dat het niet in mijn aard ligt lang hetzelfde te doen, ligt het in mijn aard op me over van alles en nog wat op te winden. Vooral als het gaat om de underdog, de zwakken, de kaste van de onaanraakbaren, kan ik me boos maken. Vermoedelijk lag dat al in aard en opvoeding door mijn ouders besloten, maar ik mag niet ontkennen dat het veelvuldig lezen van de Bijbel, en dan vooral het lezen van de vier canonieke Evangeliën enorm heeft bijgedragen aan dit nogal sterk ontwikkelde ethische brein.
Ik heb niet de indruk dat ik veel bereikt heb noch dat de zwakken beter beschermd worden dan vroeger. En omdat het christendom inmiddels tot de kaste der onaanraakbaren is toegetreden is er veel werk aan de winkel. Mijn persoonlijke behoefte aan wat afstand tot de religie van mijn voorvaderen mag ik niet verwarren met de onterecht benarde positie waarin het Westerse christendom momenteel verkeert. Dat zijn twee verschillende dingen.


XII
Heb je het idee of gevoel gehad in die 25 jaar dat ‘de dingen op hun plek vielen’ ? Een of meerdere malen of nooit. In welke werkstukken zie je dat?
De dingen die op hun plek vallen, als was het maar voor even, is eigenlijk de kern van elke mystieke traditie. Men benoemt dat natuurlijk steeds weer anders. Het is: het ene moment dat alles lijkt te kloppen, het punt in de tijd dat de grens tussen het ik en de ander, tussen mens en kosmos -een ondeelbaar ogenblik lang- doorbroken lijkt. Het is: het glasheldere inzicht dat het almaar sneller en doelloos uitdijende heelal toch nog uiterst teder omarmd wordt. En het is: het woordloos begrijpen dat de lichamelijke dood nooit het einde kan zijn van de eeuwige geest.
Als het om dit soort mystiek gaat, denk ik altijd onmiddellijk aan Eastcoker (1940) van T.S. Eliot, dat begint met de strofe ‘In my beginning is my end […] en eindigt met ‘ […] In my end is my beginning.’ Maar ergens tijdens de pelgrimsreis, ergens onderweg in het gedicht, heet het: O dark dark dark. They all go into the dark, The vacant interstellar spaces, the vacant into the vacant, […]’ Langer dan enkele seconden kan het nooit duren dat men troost put uit de eenheid van alle dingen. In mijn beeldend werk ben ik dolende ziel, een pelgrim zonder vaderland, een schip zonder stuur
In de top tien van mijn meest mystiek ervaringen staat ongetwijfeld het bezoek in 1994 aan het ziekenhuis waar mijn moeder enkele tientallen minuten voor mijn komst was overleden. Van de dood moet ik niks hebben. Ik pleng altijd teveel krokodillentranen op begrafenissen en crematies. Maar toen niet. Ik zag het zielloze lichaam van mijn moeder liggen, net als ieder ander van de aanwezigen dat kon zien, maar om ons heen golfde een kristalheldere presentie, zoals ik nog nooit had gevoeld en daarna ook nooit meer heb ervaren.


XIII
Je hebt het over een pelgrimsreis, het dolen. Hoe zit het met het je dromerige schilderij  Een lange wandeling rond een gereformeerde kerk , waarmee je in 1991 de Koninklijke Subsidie won. Het poppetje gaat niet de kerk binnen, we zien trouwens alleen een losse toren. Hij loopt rond volgens de titel, maar een horizon in de verte lonkt. Is dit wellicht het begin van ongewisse tocht van een jongeling die op het punt staat huis en haard te verlaten?
Ik denk het wel. Op de een of andere manier blijkt zo ongeveer alles wat ik maak  autobiografisch. Op het moment van het maken zelf heb ik dat meestal niet eens door, omdat ik ondanks al het denkwerk toch liever vertrouw op mijn intuïtie. Die jongen die daar langs die kerk wandelt, dat zal ik zelf wel zijn, op zoek naar een andere horizon, maar het is ook ieder ander die zich geroepen voelt naar dat beeld te kijken. Niet wetend trouwens dat ik, en elke ander, vroeg of laat bij de grote schoorsteenveger Friedrich Nietzsche uit zou komen: de schoonmaker die ons erop wees dat we bij de (negentiende-eeuwse) grote schoonmaak van ons brein niet alleen de god doodden, maar ook onze eigen horizon aan het uitwissen waren.  Het is alsof je een raam wilt schoonmaken met zwarte teer. In plaats dat het raam schoner wordt, raakt het besmeurd.

Wouter Prins schrijft in Piercing the Spirits [4]  dat je een pelgrimage begonnen bent, een tocht die nog niet voltooid is. Hij plaats je werk, in een mystieke traditie. Daarin zijn vijf stadia van bekering, loutering, verlichting, beproevingen en ten slotte de unio mystica, de opgang in God.
Ik zou daaraan toe willen voegen dat het helemaal niet zo zeker is dat die unio ooit plaats zal vinden. Als die zoektocht tevens het menselijk levenspad is, dan is er helemaal geen goede afloop? De zoektocht uitgebeeld in jouw werk van de laatste 25 jaar wordt dan nooit ‘voltooid’. De stadia zijn er wel maar niet chronologisch?
Op zich is de volgorde van de via mystica wel logisch. Ergens begint het met een soort bewustzijn dat zich ontwikkelt, vooral wanneer dat bewustzijn een plotseling inzicht deelachtig wordt, heet het bekering.  De bekeerling toont berouw en wordt gelouterd omdat het lukt het ego beetje bij beetje in te dammen. God is immers eindeloos veel groter. Wanneer al die lasten van de illusies van het ego van de schouders van de bekeerling die leerling is geworden vallen, dan is het nieuwe juk licht, zoals Jezus zegt. Dat zou je dus de fase van de verlichting kunnen noemen.

Maar ergens onderweg komt er een keer een flinke kink in de kabel. Dan gaat het niet om een kleine zonde, om het ego dat hinderlijk als een vette, zure boer na de maaltijd oprispt, maar om iets dat veel heviger is en eindeloos veel dieper ingrijpt. De volwassen gelovige aanschouwt glashelder de illusies van het oude ego, -de apostel Paulus noemt dat de oude mens- en ondertussen verdween de presentie van de goddelijke aanwezigheid en verlichting totaal. Het leven van de pelgrim is een hopeloos dorre woestenij geworden, zonder schitterend uitzicht op een eeuwig groene tropische horizon.
In deze voorlaatste fase is de god verder weg dan ooit en lijkt de hoop op vereniging met de Geliefde onmogelijk. Het is zelfs zo dat de reiziger zich afvraagt of er ooit wel een Beloofd Land is geweest, of de Geliefde Ander ooit echt present is geweest en niet slechts een hinderlijke projectie was van dat verdoemde, onontkoombare ego. Tja, en met dat ellendige ego-bewustzijn blijft de pelgrim opgescheept zitten tot aan het einde van zijn of haar dagen. Wanneer de adem voor het laatst via de tong de longen verlaat, verzucht de ziel: ‘Eli Eli lama Sabachtani?’


XIV
Zijn er binnen jouw werk verwijzingen naar christelijke liturgie of rituelen in het algemeen?
Vast wel, denk ik dan, maar het is leuk om een voorbeeld te bespreken.
Misschien kunnen we hier het schilderij Cold Turkey (2001) ter sprake brengen. Het beeld is dat van Christus op de Koude Steen: de ter dood veroordeelde wordt, vlak voor Hij aan het kruis wordt geslagen, op een flink koude steen op de heuvel met de naam Golgotha neergezet. Hij mag even nadenken over zijn eigen dood. Het is de mens in zijn absolute, existentiële doodsnood. Misschien past het beeld in de verootmoediging die onderdeel uitmaakt van de protestants-christelijke liturgie.


XV
Heb je werk gemaakt dat permanent in een kerk aanwezig is?
In opdracht van de Oud-Katholieke Parochie St. Willibrordus in Arnhem heb ik in 2001 een ontwerp gemaakt voor het door een junk kapot getimmerde glas-in-loodraam van de doopkapel. Het oude glas van Joop Janssen uit 1957 was niet meer te redden. Het ontwerp is ook uitgevoerd in een glas-in-lood atelier in de buurt van Nijmegen en geplaatst in Arnhem. Het brandschilderen heb ik zelf gedaan. Voor zover ik mij herinner is dat raam het enige werk dat permanent is in een kerk opgenomen.

Je hebt kruiswegstaties gemaakt...
Een heuse kruisweg in 14 staties maken was een langgekoesterde wens, die ik in 1999 zelf maar in vervulling heb doen gaan, omdat ik geen illusies had over het aantal kerken in Nederland dat een geheel nieuwe kruisweg zou willen bestellen, laat staan een van mijn hand. Ik was gevraagd voor een grote kunstmanifestatie in Elst bij Nijmegen en koos de Rk-kerk uit om te exposeren. Het parochiebestuur ging akkoord en een paar weken lang hing mijn kruisweg gebroederlijk boven de al aanwezige gipsen kruisweg van E. de Fernelmont uit het einde van de 19e eeuw. Ik vond het een ontroerend project. Om dat niet te vergeten maakte ik er ook van mijn eigen geld een prachtig boekje van dat nog steeds wordt gekocht.

En later, zijn de kruiswegstaties ook in andere kerken liturgisch gebruikt in de Goede Week?
Ik ben wel eens uitgenodigd voor een kerkdienst waarin de voorganger een contemplatie over mijn werk had opgenomen. Maar daar ga ik nooit op in, omdat men in de kerk komt om het ego terug te geven aan god, niet om het narcisme te voeden. Ds. Hans van der Linden uit Ede heeft nog dit jaar een nieuw boekje van mijn kruisweg laten maken. Naast alle door mij getekende staties stonden contemplatieve teksten van zijn hand en van een ander. De kruisweg zelf was niet dus te zien, die had daar al eens gehangen.

Je doet ook performances binnen kerkdiensten. Vind je die echt liturgisch opgenomen?
De Muziek-Teken-Performances waar je vermoedelijk op doelt, doe ik samen met componist Andries van Rossem. Een van die optredens, Epiphany MDP No 5, was in de Protestantse Gemeente Rozendaal. Het ging overigens niet om een kerkdienst, maar het optreden was wel in de kerk.

Voorgangers die jouw werk –voor zover jij weet- in hun preek gebruiken?
Heel soms hoor ik wel eens wat over deze of gene dominee of pastor die ‘iets’ met mijn werk doet in een preek of in de liturgie, maar niet vaak. Wel werd ik vorig jaar benaderd door ds. Hans van der Linden uit Ede, een bevlogen man, die van mijn kruisweg een nieuw boekje, met tekst en beeld, wilde maken dat in de veertigdagentijd van dit jaar gebruikt zou gaan worden. Alhoewel ik mijn hart aanvankelijk vasthield vanwege de door Van der Linden en iemand anders te schrijven teksten, was ik eigenlijk wel onder de indruk van wat men ervan gemaakt had. Zo zie je maar weer.

 
XVI
Wat is jouw droomwens wat betreft jouw werk en de kerk? Een kerk helemaal verbouwen naar jouw wens?
Een kerk verbouwen zou ik alleen willen als ie echt heel erg lelijk is. Anders moest ie gewoon blijven zoals ie was. Maar als het dan toch moet, dat dromen: een fonkelnieuwe, eenentwintigste-eeuwse kerk, eentje die ontworpen wordt door een eigentijdse architect. Of ik dan als enige gevraagd zou moeten worden om de kerk te decoreren weet ik niet. Het past niet in de grondhouding van het evangelie. Maar ja, dromen mag, en dan moet ik toegeven dat ik het wel zou willen, helemaal alleen een kerk versieren.

Voldoende geld zal er daarvoor niet zijn maar is er naar jouw idee voldoende openheid in de kerk van nu om zo iets te realiseren?
Openheid in de kerken is een zeldzaamheid. Niet zozeer de openheid naar de minderbedeelde medemensen, naar minderheden en andere culturen, want die is er wel. Maar openheid naar de eigentijdse beeldcultuur is er amper. Men meent wel dat men open is, maar dat is goeddeels een illusie.

Hoe ziet die hedendaagse beeldcultuur er dan volgens jou uit en waar heeft men dan moeite mee?
De hedendaagse beeldcultuur valt niet beter te beschrijven dan als een caleidoscopische jungle waarin rijp en groen, kitsch en kunst, hogere en lagere cultuur, uiterst ingenieus door elkaar lopen. Je kunt dan vanuit een postmoderne visie menen dat alles wel ongeveer even goed is, maar daar geloof ik niet in. Velen zullen het ongetwijfeld goed bedoelen, maar alhoewel de beeldende kunsten geen beschermd beroep zijn, wil dat toch ook niet zeggen dat er geen enorme niveauverschillen zijn. Die zijn er namelijk wel, maar die ziet men pas als men zich er verregaand mee inlaat. Het is een beetje als met talen. Wanneer je een nieuwe taal leert, denk je dat alle bewoners van een land dezelfde tongval hebben en ongeveer hetzelfde willen zeggen. Maar hoe beter men de taal leert spreken, hoe meer men erachter komt dat er niet alleen verschillende tongvallen gesproken worden, maar ook dat de een zich toch echt veel beter weet uit te drukken in een taal dan de ander. Van cultureel nivelleren wordt men lui.

Maar daarmee is mijn vraag nog niet helemaal beantwoord. Waarom is er volgens jou onvoldoende openheid in de kerken om de boel eigentijds te versieren en in te richten?
En: heb je dat vaak ervaren?
Misschien moet ik het anders formuleren. In sommige, vooral protestantse kerken is wel een soort openheid naar moderne kunst, maar over het algemeen is er, ook daar, erg weinig echte expertise en daardoor een groot gebrek aan inzicht. Men valt erg gauw terug op overbekende ambachtelijke vormen of al te makkelijke eigentijdse fotografische of conceptuele uitingen. Bovendien valt men eerder voor impliciete uitbeelding dan expliciete. In mijn werk bijvoorbeeld herkent men soms wel de aloude iconografie, maar omdat ik die nogal bruusk en weinig ambachtelijk lijk te gebruiken en door de mangel haal, kan men er weinig mee. Sterker nog: men voelt er niks bij en dus zal het wel niks zijn.
    
Zoek je het liever, zoals in het project Kerk voor een dakloze god in een kerk gemaakt door kunstenaars en bezocht en gevierd door kunstenaars en hun kring?
Juist vanwege die openheid die er in kerken gewoonweg niet is, geef ik er de voorkeur aan met andere kunstenaars samen te werken. Overleggen met hen kost weliswaar ook tijd en is soms eveneens ongemakkelijk, maar het is minder oeverloos, minder verkwistend en minder frustrerend dan werken met kerkbesturen en ander kerkelijke instanties. Die willen teveel sturen maar begrijpen te weinig.


XVII
Ga je vaak naar de kerk en wat verlang je dan van de liturgie? Wat is het belang van het beeld daarin?
Het kerkbezoek blijft beperkt tot enkele keren per jaar: een kerstnacht, de inzegening van een huwelijk, een begrafenis. Wat me altijd opvalt is dat er zoveel gepraat wordt, zoveel onrust is ook en dat terwijl ik juist rust zoek en stilte. Ik hoor liever niets dan iets in een kerk. Naar preken kan ik nooit langer luisteren dan 3 tot 4 seconden. Ik kijk bij gebrek aan iets anders dan maar eindeloos naar de beelden. En als die er niet zijn lees ik in een toevallige bijbel, teken in een schetsboek of denk na. De muziek kan me vaak enorm bekoren, daar raak ik gauw door ontroerd, zeker als die versierd werd met onbegrijpelijke religieuze poëzie. Het liefst ging ik naar een mis in het buitenland of de Latijnse mis, met de priester die zijn rug naar het volk keert en alleen oog heeft voor de god. Wat denken wij mensen wel van onszelf dat we in een kring op het heilig altaar gaan staan en naar elkaar gaan zitten kijken?

 
XVIII
Ik zie in je werk vaak een combinatie van vers-van-de-pers actualiteit en universele beeldtaal. Wanneer vind je dat in een werkstuk goed bijeen gebracht?
Ik hou niet van politieke kunst en ook niet van actualiteit in de kunst. Anderzijds heb ik ook een hekel aan regressieve stromingen die proberen bijvoorbeeld de renaissance te doen herleven. Ik hou ervan om te proberen op het puntje van de tijd te zitten, dus werk te maken dat onmiskenbaar de geest van de eigen tijd ademt en niet die van een andere, oudere tijd. En toch wordt tegelijkertijd ook door mij een poging ondernomen ver boven die eigen tijd uit te stijgen en die beelden te verbinden met de ikonen van alle tijden.


XIX
Mockery is een enorme, zeer uitgewerkte tekening van een bont gezelschap. Waarom heb je van dit gegeven geen schilderij gemaakt? In jouw schilderijen zijn kleur en schildertoets zo belangrijk, kon het nu zonder?
Op de een of andere manier staan kleur en toets mij in de weg bij het uitdenken van zo’n complex beeld. Het is als met een gebouw: eerst concentreert de architect zich op het idee, op de vorm en op de constructie, pas als die staan als een huis heeft hij oog voor detail en kleur. Ik sluit trouwens niet uit dat van Mockery ook een schilderij te maken valt.


XX
Welk werk van jouw hand zou je graag in een museum opgehangen willen zien?
Mockery zou geen slechte keuze zijn. Er zit zoveel in wat me al heel lang bezighoudt, bovendien heb ik er nogal lang aan gewerkt en gaat het beeld me nog steeds niet irriteren, iets wat anders veel eerder gebeurt.
Wat ik in dat beeld geprobeerd heb is heel lieve, kwetsbare mensen af te beelden naast mensen van wier gezichten het kwade venijn af te lezen valt zonder dat het gelijk monsters met hoorntjes worden. Uitganspunt voor dit werk was De kruisdraging van Jeroen Bosch uit
omstreeks 1510 waar ik als kind zoveel naar heb gekeken omdat het als reproductie bij ons op de trap hing. Wel zette ik het geheel over naar een ander moment in de tijd, naar de bespotting (Engels: mockery) van Christus die aan de kruisdraging vooraf ging. Overbodig bijna om te zeggen dat deze strijd tussen de zachte en harde krachten, in de mens en in de samenleving, mijn warme belangstelling geniet, en dan druk ik het voorzichtig uit.

Mij lijkt een tentoonstelling van jou in enorme koepel of in een soort Sixtijnse kapel heel interessant: een doolhof van prikkels voor de kijker/beschouwer die geconfronteerd wordt met zijn eigen onvermogen de wereld in zijn handen te vatten en dan meegezogen wordt in de beeldverhalen van Rinke.
Zelf heb ik als droom om eens een lange teken- of animatiefilm te kunnen maken, eerder op de wijze van Walt Disney dan die van William Kentridge. Hoe geweldig die laatste ook is, ik mis de kleuren, de door elkaar lopende verhaallijnen, de dialogen. Marten Toonder had overigens dezelfde droom: om een tekenfilm te maken van zijn figuren. Hij heeft die droom kunnen verwezenlijken. Mijn film zal er vermoedelijk nooit van komen. Ik mag al blij zijn als mijn werk nog een keer kan worden samengevat in een boek van 400 pagina’s. Een boek dat je van voor naar achteren kunt lezen, maar ook kriskras kunt doorploegen. Een soort Bijbel waarin alles naar elkaar lijkt te verwijzen, zonder dat je er ooit helemaal uit komt hoe het nou precies zit.


XXI
Wordt er in publicaties op een goede manier aandacht aan jouw werk besteed? Zou je iets recht willen zetten? Ben je nog wel blij met je imago van christelijke kunstenaar?
Ach, het is mijn eigen schuld dat artikels en dergelijke vaak meer ingaan op de inhoud van de beelden en op het autobiografische karakter ervan dan op het materiaal en het beeld zelf. Het kan dan lijken alsof de vorm me geen zier interesseert, dat het me alleen gaat om de zinnen en inhouden erachter. Typisch protestants of platonisch zou je zeggen. Met dat laatste zal het ook best iets te maken hebben, maar die hele worsteling met het beeld, de formele kant ervan die z’n weerslag vindt in de hele manier waarop de verf, of de houtskool, is aangebracht, die worsteling heb ik al achter de rug als het beeld in de openbaarheid treedt. Ik houd me er dan niet meer zo intensief mee bezig. Als ik over de formele oplossingen ga denken, dan ga ik twijfelen en dan wil ik dat beeld ook weer onder de handen nemen.

Graag zou ik de naam Christendom als een glorieuze geuzennaam hanteren, maar er zijn een paar dingen die me ervan weerhouden. De werkelijke navolging van Christus is zo radicaal dat ik me daarvoor veel teveel een slappeling voel. Wat me ook stoort aan het imago van vermeend christelijke kunstenaar is dat het de werkelijkheid op geen enkele manier recht doet. Omdat de buitenstaander namelijk altijd weet -meent te weten- hoe de christen denkt. Kijken naar het werk van een christen-kunstenaar en erover nadenken zijn dan overbodig. Men kent die achterlijke godsdienst immers uit de broekzak. Wat ik wel mooi vind is dat Jan Mankes zichzelf een christen-anarchist noemde. Dat is tenminste iets wat niemand begrijpt.


XXII
Zit het imago van christelijke kunstenaar of gebruik van christelijke motieven kunstenaars, en jij in het bijzonder, in de weg bij het verkrijgen van subsidies, bij de verkoop van werk of in publicaties?
Bij aanvragen voor subsidies heb ik nooit zo gemerkt dat er gecensureerd wordt. Maar zonder enige twijfel speelt zelfcensuur een enorm grote rol bij het verkopen van het werk. Die zelfcensuur past de koper niet zozeer toe omdat die koper weet dat ik me mijn werk bezig houd met het christendom. Er zijn best wel een paar voorbeelden van kunstenaars van wie het duidelijk is dat ze christelijk geïnspireerd zijn. Maar die laatsten neutraliseren het kwaad, de pijn, de dood totdat het heelal nog slechts roze kleurt.
Men zal het niet gauw zeggen, maar vermoedelijk ervaart men mijn werk als een kwaadaardige tumor waar men liever niet aan denkt. Een kankergezwel dat liefst radicaal zou moeten worden weggesneden. Had ik geleefd in de tijd van de Nazi’s, dan was het werk beslist entartet verklaard. Ik ga daar niet prat op, ik vind dat verschrikkelijk, maar mijn beeldend werk is in toenemende mate de consequentie van een denken dat radicaal en verontrustend is. Maar dat bozige denken is gestoeld op het waarnemen van de wereld.


XXIII
We hebben nu 25 jaar teruggeblikt, maar laten we ook eens 25 jaar verder kijken. Wat wil je graag gaan doen, heb je daar een voorstelling bij? Hoe zou je je willen ontwikkelen en wat maak je als je een jaar of 67 bent?
Ouder worden vind ik niet zo erg, oud zijn lijkt me geen pretje. De eenzaamheid en de aftakeling lijken me zo ongeveer ondraaglijk. Het is een opgedrongen navolging van Christus, geen ontkomen aan. Daarom denk ik ook wel eens: ik begrijp wel waarom de jeugd zo hedonistisch is.

In toenemende mate ben ik geïnteresseerd in het representeren van de mens in een caleidoscopisch groots overzicht. Ik zou willen dat al die verschillende mensen mijn kosmologie binnenwandelden zoals de dieren in de Ark van Noach klommen.
Het enorm diepe gevoel van werkelijke presentie van een andere, reeds overleden mens, zoals Rembrandt dat in zijn portretten voor elkaar kreeg. Of zoals Johannes Vermeer jonge vrouwen een eeuwige bijna tastbare aanwezigheid wist te geven.  Maar wat de laatste twee jaar nog het meest door mijn kop spookt is het Portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw van Jan van Eyck uit 1434 dat in Londen hangt. Dat is echt het einde. Die dubbele presentie van Twee Geliefden in één kamer. Dichter bij de unio mystica kan men menselijkerwijs gesproken tijden het leven niet komen.





[1] Piercing the Spirits of homo sapiens sapiens, PS Items en Hubertus Pers, 2005, p 46 e.v.
[2] Laetare, Tijdschrift voor liturgie en kerkmuziek, Jaargang 29, No 1 feb 2013.
[3] Jan Meijering is beeldend kunstenaar en redactielid van Laetare.
[4] Galerie Nouvelles Images in Den Haag vertegenwoordigt Rinke Nijburg sinds 2012. De naam van de galerie is ontleend aan een groep Franse kunstenaars die zich in de jaren vijftig van de twintigste eeuw Club des Nouvelles Images noemde. Men streefde er naar kunst met een religieuze inhoud op een hoger niveau te brengen.