vrijdag 14 maart 2025

Peter Jordaan - In Memoriam

 

Peter Jordaan
Herinnering aan een reuzenboom
2000
 
zeefdruk op papier
188 x 97 cm

 

Ha Peter,

Van Inge Polet kreeg ik op 24 februari een appje dat je was overleden. Ik schrok enorm, had niet in het hoofd dat jij zou kunnen overlijden en vertelde het Gerda meteen. Zij schrok misschien nog wel meer dan ik.

Ik herinner me, je mag me uiteraard corrigeren, dat wij elkaar leerden kennen aan de vooravond van een expositie in het Gemeentehuis Oosterbeek. Let wel dat ik louter vertel wat ik mij meen te herinneren; graag hoor ik nog eens jouw versie. We kregen meteen ruzie.

Omdat ik eerder was dan jij had ik voor mijn werk een plek bedacht. Toen jij je werk kwam brengen positioneerde je het op de plek die ik in gedachten had. Ook ik was de eerste niet die het werk kwam brengen; veel plekken waren al bezet. - Ik denk dat Marjolijn er toen bij was zoals Gerda erbij was. -

Uiteindelijk liep het geloof ik wel los, maar de eerste kennismaking verliep nogal ruzieachtig. Ik denk dat je met jou gauw ruzie kunt krijgen, maar met mij is het niet anders. Je hebt het hart op de tong, zegt vrij snel wat je denkt en dat doe ik ook. Wie toen gelijk had maakt niet uit. Ik herinner me dat ook niet. 

Niet bepaald een goed begin, waar jij me later nog eens aan herinnerde toen ik het allang weer kwijt was. Niet dat jij rancuneuzer bent dan ik, dat is eerder andersom.

Mijn idee voor een boek, verschenen onder de titel 'De werken van Herkules' heb jij bij PlaatsMaken in de Emmastraat enorm vakkundig gezeefdrukt. Misschien opperde je toen wel dat we ooit ruzie hadden gemaakt. Kan maar zo. Ik weet het niet meer. Henk Hans Hilferink was de baas maar jullie werken innig en goed samen.

Dat dat boek zo goed werd is voor een groot deel aan jou te danken. Je was toen al een meestersdrukker. Het lastigst waren de kleine lettertjes maar je deed dat geweldig goed. Ik ben je daar nog altijd dankbaar voor. Henk Hans trouwens ook.

Je begrijpt dat ik niet alles meer weet, mij niet alles zo maar ineens kan herinneren. Maar een goede tijd later werden wij allebei gevraagd voor het voor ons best wel genereuze project 'G. schreibt fremde Briefe'. Het project werd geïnitieerd door Cees Andriessen en Leen van Weelden. - Zeg ik dat wel goed? We kijken het later na. - God bewaren hun beider ziel zoals die de jouw wil bewaren.

Het ging bij dat project om een door Nederland, Duitsland, Denemarken en Noorwegen reizende tentoonstelling met grafisch werk van jou, mij, Cees Andriessen en Ad Gerritsen. Ik vergeet altijd weer hoe je Ads achternaam schrijft, maart het is met een n aan het eind, net zoals bij Cees. Het is Andriessen. Waarom ik dit betrekkelijk eenvoudige ezelsbruggetje niet onthouden kan weet ik niet.

Wat ik wel weel is dat jullie, jij en Marjolein, met een noodgang door heel Jutland scheurden. Wie aan het stuur zat weet ik niet, wel dat jullie veel te hard reden. Gerda en ik reden een stuk langzamer. Wij kregen geen bekeuring in de brievenbus, of jullie die wel kregen weet ik niet. 

Je maakte in die tijd mooi werk. Eentje met een Duitse soldaat uit WO2, eentje met boompjes, misschien wel ceders van de Libanon. Ik vond mijn werk in de tijd beter dan dat van jou, maar het is eerder andersom. Maar wellicht moeten we het niet willen vergelijken en is het gewoon anders. 

Uiteraard is er meer, maar een enorm goedaardig - vergeef me dit woord - hoogtepunt wil ik niet overslaan. We werden allebei gevraagd om zitting te nemen in een prijs die elk jaar werd uitgereikt aan een Gelders kunstenaar die uitblonk in grafische technieken. Als ik het mij goed herinner zaten Ad Gerritsen, Cees Andriessen en jij en ik in de jury. Kan zijn dat ik iemand vergeet, maar dat is niet de bedoeling, niet met opzet.

Alle juryleden mochten 3 tot 5 kunstenaars voordragen die uit Gelderland kwamen en steengoede grafiek maakten. Wij allebei hadden Kees Goudzwaard bovenaan staan. Onnodig om uit te leggen waarom, zou je toen ook al hebben kunnen zeggen. Maar dat was niet bepaald de bedoeling. Gezien vanuit de initiatiefnemers van de prijs. 

Wij beiden opperen Kees, naast andere kandidaten. Wie door de andere juryleden werden voorgedragen weet ik niet meer. Wel dat onze eigen Klaas Gubbels bij deze of gene op de lijst stond en die daar ook absoluut hoorde te staan. Maar onze, jouw indruk en die van mij was toch wel dat Klaas de prijs dit jaar moest winnen. Naar ons idee werd deze onmiskenbare grootmacht er een beetje al teveel en al te gemakkelijk doorgedrukt. En dat schoot ons in het verkeerde keelgat.

We gingen allebei zieken zoals dat heet. We kunnen dat allebei heel goed, maar ik denk wel dat jij het toen van mij gewonnen heb. En nu komen we bij dat wat jou denk ik enorm kenmerkt. Je geeft je nooit over aan de consensus, denkt niet aan je status die schade kan oplopen door een afwijkend standpunt, maar zegt gewon wat je denkt. Ik herken me daarin volledig, maar meen me te herinneren dat jij toen obstinater durfde te zijn dat ik. 

Toen duidelijk werd dat het bestuur van deze geweldige stichting die de Gelderse grafiek wenste te promoten een verborgen agenda had die eigenlijk niet echt verborgen werd, iets dat het bestuur van deze stichting siert, kwam jij op het briljante idee om dit te zeggen. Ik ben het nooit vergeten.

'Maar beste ... [naam van de voorzitter van het bestuur van deze zeer sympathiek  stichting]: 'Waarom vraag je ons om zitting te nemen in de jury van deze prijs als je allang weet wie die moet winnen? Dan had je ons toch ook even kunne bellen? Of we akkoord waren? Dan hadden we niet bij elkaar hoeven komen en al die namen hoeven ophoesten.'

Ik had het zelf gezegd willen hebben, maar zit wellicht liever na de oorlog in het verzet dan tijdens, als je begrijpt wat ik bedoel. En toch beaamde ik het onmiddellijk en hadden we er naderhand veel schik over. Zo gaan die dingen.
Ik houd veel van Ad Gerritsen, van Cees Andriessen en van onze geliefde voorzitter van deze stichting, een stichting die het allerbeste wilde maar ook menselijk was. En dat is oké.  

Je hebt nog veel meer voor me gedaan. Een deel heb ik niet paraat, een deel ben ik wellicht ook vergeten. Excuses. Wat ik wel weet is dat jij en Marjolijn het werk van Gerda Ten Thije, per ongeluk mijn vrouw, waardeerden en aankochten voor Collectie De Groen. En dat haar schilderij in de catalogus kwam. We zijn jou en Marjolein zeer dankbaar.

Peter, je bent een heel mooie ziel. Het ga je goed. Ik denk dat je geliefden je weer zullen zien.

Tot weerziens,

Rinke      

 

 


  

 

      

 

 

maandag 10 maart 2025

Brieven aan Edith Stein #123 'Een raszuiver, mannelijk exemplaar van het Kaukasische type'

 

Grazing Occultation
- work in progress
 
mixed media on paper
ca 160 x 110 cm
 

 

BRIEF 123
aan Edith Stein 
'Een raszuiver, mannelijk exemplaar van het Kaukasische type'
Joseph M. Heij 
Wolfheze

 

Lieve Edith,

Gisteren ging mijn Palestijnse buurman helemaal los. Ik denk dat hij iets had gelezen of gezien. Ik was ineens 'de witte mens'. Nooit eerder gehoord uit zijn mond. Maar wel met alle gevolgen van dien.  

Ik was altijd de buurman die goed kon luisteren, die hem chocola gaf die ik kreeg maar niet lustte, die begrip had voor de overbodige gedachte dat god bestond en meer van ons mensen verwacht dan mij lief is. Die oordeelt, over levenden en doden. Die in het vuur werpt die niet sporen, die niet bukken of buigen. Die niet knakken. Ik probeerde begripvol te zijn. Dacht ik echt, Edith. Inclusief te denken. Zo welbespraakt mogelijk te luisteren en te incasseren. Als een vrolijk lam waar men vanwege de lente lamsvlees van maakt.
Maar sinds gisteren ben ik, begrijp ik nu, een raszuiver, mannelijk exemplaar van
het Kaukasische type, een ondersoort van homo sapiens sapiens en dat heeft eindeloos veel meer consequenties dan ik ooit kon bevroeden. Die ondersoort, zeg een soort Untermensch heeft, zo begrijp ik, zoveel op zijn geweten dat ie alle recht om te spreken, of te schrijven, verloren heeft. Net als jullie Joden.

Dankzij mijn witte huidskleur ben ik zo enorm bevoorrecht of, om het een beetje intellectueel te zeggen, zo uiterst gepriviligeerd en daardoor volkomen verdacht en zonder enig spreekrecht. Ik begrijp dat Trump en de zijnen in de USA momenteel korte metten maken met die manier van denken, ze noemen dat woke, en dat zijn Europese volgelingen van plan zijn om exact hetzelfde te doen. Zelf wil ik liever eerst begrijpen wat die boze medemensen met een huidskleur, die net een tint verschilt van de mijne, precies bedoelen en wensen te bereiken voordat ik mij er tegen ga verzetten. 

Ik begrijp dat verzetten geen zin heeft omdat men zich op die manier onmiddellijk verdacht maakt. Als iemand een vieze scheet laat, mag je nooit zeggen dat jij dat niet was. Want juist dan ben je een exemplaar van de ondersoort die het nog ontkent ook. Ook al liet je helemaal geen wind. Geen ontkomen aan dus. Zo moet je het geloof ik zien. Herken je dat Edith? Dat je, als je iets ontkent, het juist gedaan moet hebben en wanneer je niks zegt eveneens schuld bekent maar net iets minder ernstig gestraft hoeft te worden?

Lees alsjeblieft even de volgende brief en vertaal die voor jouw Joseph in net Duits, wil je? Stuur die per omgaande terug want ik hoor dat de post niet elke dag meer bezorgd wordt

 

Herr Adolfus Schicklgruber
Humboldtstraße 31
Linz
Östereich


Ostenbach I Die Niederlände I 24 Dezember 1907

Beste Adolfus,  

Wat een in en in droevig nieuws bereikte mij deze week. Uw lieve, liever moeder is er niet meer voor u.

U kent mij niet. Ik ben een oude vriend van uw ouders. Ik ken u vanaf uw geboorte. Ik ken uw zusjes en uw broertjes, de doden en de levenden. U kent mij niet. Ik ken het lijden van uw ouders toen hun kinderen stierven, - niet allemaal stierven ze, u ook niet, dat is beslist de Voorzienigheid - ik heb uw vader en moeder steeds een condoleance gestuurd. Maar eerst was er de vreugde voor de geboorte en de doop. Ook dan stuurde ik mooie kaarten. Misschien hebben ze die bewaard en kunt u zien hoeveel ik van hen hield en van alle nageslacht die zij wisten te verwekken. Soms bij de een, dan weer bij de ander. Ik bedoel uw vader die elke keer als zijn vrouw stierf of een kind troost zocht bij een nieuw lief. Ik begrijp dat als geen ander.

Uw moeder had borstkanker met uitzaaiingen. Of een andere soort, maakt niet uit. Uitzaaiingen zijn nu eenmaal uitzaaiingen. Het kwaad nestelt zich met gemak en overal. Er helpt geen lieve moedertje aan. U heeft haar, uw moeder, niet de kanker, zeer bewind. U ging weer bij haar wonen, u schoof uw bed naast het hare. U verpleegde en verzorgde haar alsof uw Klara net zo heilig was als die van Assisi. Als de dokter kwam wist u zich kleiner te maken dan nodig was. Maar het siert u. Uw vermogen tot empathie moet enorm groot zijn; ik bewonder u daar om.  

U ontwierp de grafsteen voor beide uw ouders: Alois en Klara. Het is een mooi tableau geworden. Uw vader is jong gestorven, alhoewel niet in zijn gloriedagen, dat heeft de Voorzienigheid hem bespaard.  Uw moeder die Gods wil steeds volgde zonder klagen heeft behoorlijk geleden onder uw vader.  Maar dat zit in de evolutie en heeft niets met God te maken. Mannen zijn nou eenmaal al gauw dominant en dat moet je hun niet al te kwalijk nemen want hun ego is doorgaans erg kwetsbaar. Mannen moeten regeren, niet omdat zij daartoe in staat zijn, maar omdat vrouwen geroepen zijn tot het zogen van het nageslacht. Dat regeren is niet makkelijk, dat is een door de Voorzienigheid niet altijd geziene en niet altijd gehonoreerde last. De boel in goede banen leiden is en vaak een veel zwaardere belasting dan het baren en zogen van een werpsel. Jet is iets dat Adrew Tate haarscherp ziet, maar ik zal u niet belasten met voorkennis.   

Nu beide uw ouders dood zijn en u boven zich geen broer weet die u in de juiste baan om de aarde kan leiden - iets dat uw grote broer Alois jr. echt niet kan - en uw twee zussen, Angela en Paula ook niet, aangezien vrouwen in uw tijd bepaald niet meetelden, zal het u zeer waarschijnlijk, om een Duits woord te gebruiken, bijzonder zwaar vallen om überhaupt verder te leven zonder de zwaarte te voelen die de meeste mensen op zo'n moment voelen. Mocht u een en ander overleven, dan behoort u beslist tot de sterken der sterken. Mocht u het niet overleven, dan bent u zwakker dan ik dacht; ik reken u tot de heel sterken, iets dat ik, uw dienaar Joseph, heb aangevoeld zoals een belangrijke boeddhistische monnik wist wanneer er ergens op de toppen van de wereld, de Himalaya, een nieuwe zoveelste Dalai Lama geboren werd die uiteraard de huidige nog levende Dalai kwam te vervangen.

Haast, Adolfus, is daar nooit bij, de mensheid heeft geen duizend jaar voor de boeg maar eindeloos veel langer. Neem dus van Joseph, een goede penvriend van uw ouders - iemand uit een ander land die al heel wat jaren met uw vader en moeder correspondeerde en die in die zin een echte vriend was aan dat geduld een schone zaak is en een uiterst betrouwbaar richtsnoer voor de komende ontwikkelingen- dat het goed komt. Bij ons in Wolfheze zeggen ze dat geduld een schone zaak is. En dat moge u, door de Voorzienigheid, in overvloedigheid gegeven zijn.

Eigenlijk was dit, strikt retorisch gezien, het beste moment op de brief te stoppen, maar ik wilde graag nog iets zeggen, beste kerel. Ik hoop echt dat u mij antwoordt want een e ander gaat me echt aan het hart. Ik hield enorm veel van ouders wier lot u hopelijk door de goden bespaard blijft. Mag de god u, Adolfus Schiklgruber,   zegenen met een enorm groot gezin dat haar oorsprong waardig is.

Een nederige maar dankbare groet uw beide ouders gekend te hebben zoals alleen God iedereen kent.

Uwe Joseph Maria

 

Edith, laat me weten of ik dit goed doe. Of ik het juiste schrijf. Ik neem aan dat de jonge jongen in de verste verte niet weet waar hij met de ziel naartoe moet. Toen zijn vader stierf, was Adolfus zijn verstand kwijt, toen zijn moeder overleed zijn ziel. Misschien zit daar het probleem?          

Een goede groet,

Jouw Joseph

  




 

 

 

 

 

 



dinsdag 25 februari 2025

Brieven aan Edith Stein #122 'Vergeet nooit dat je de hengst voert, niet met de merrie'

 

Atonement
detail
 
mixed media on paper

 

 

BRIEF 122
aan Edith Stein 
'Vergeet nooit dat je de hengst voert, niet met de merrie' 
Joseph M. Heij 
Wolfheze

 

Lieve Edith,

Nou is ook meneer Schicklgruber overleden. Godver, Edith. Ik begon net goed contact met de familie te krijgen. Alois - een jaar of wat met pensioen - was al een tijdje niet goed in orde, dat wist ik wel, had bloedspuwingen. Maar dat het zo voortijdig en plotsklaps afgelopen zou zijn, 'dat kon niemand weten dan God de Vader'. En ook is het Gods wil. Zo moet ik dat, om in de sfeer te blijven, nu wel zien. 

Alois ging naar zijn stamcafé in het dorp, ik weet de naam niet, plofte met zijn dikbuikige douanelijf neer op de roodbruine sofa, op de plek waar hij altijd zat, precies daar waar het leer in de loop van de tijd al te veelvuldig ingedeukt werd en een permanent zinkgat had gemaakt, bestelde een glas rode wijn, nam er een slok van, spuwde bloed en was dood. 

Ik kon er vannacht niet goed van slapen Edith. Mijn brieven aan de familie Schicklgruber waren steeds aan beiden geadresseerd, maar uiteraard noem je eerst de man in huis en dan het paard. Vergeet nooit, zei ik tegen Joseph, dat je de hengst voert, niet met de merrie. Nu is het helemaal anders. Elke brief die ik vanaf nu stuur, lijkt een slecht verstopt aanzoek aan de nog jonge Klara in plaats van een oprechte poging de familie beter te leren kennen. Let er dus op Edith, dank je, dat mijn toon correct blijft en dat er geen enkele verdenking komt te rusten op mijn belangstelling voor dit door God boven andere families verkozen gezinnetje.

Als je goed oplet, dan zul je zien dat ik als adres Oosterbeek opgeef en niet Wolfheze. - Ik ben bang dat de Schickgrubers er vroeg of laat achter zullen komen dat ik niet in Wolfheze woon maar daar geïnterneerd ben. -

 
 
Frau Klara Schicklgruber-Pölzl
Leonding 
Nummer 61
Östereich

Osterbach I Die Niederlände I 5 Januar 1903

 

Lieve Klara

Mijn bereikte helaas alweer zeer droevig nieuws: uw lieve man Alois overleed eergisteren plotsklaps. Na de dood van al zoveel familieleden en kinderen moet het voor u als godsvruchtige vrouw aanvoelen alsof er van hogerhand een doem op uw familie kwam te liggen maar dat is niet zo. De Voorzienigheid plaagt wie Hem oprecht liefheeft soms veel meer dan lieden die niet in zoiets als een goede god geloven. Waarom dat zo is is mij een raadsel, maar hopelijk ziet u een kans uw geloof te eerder te versterken dan te verzwakken. U richt zich goedgelovig en dus goedgemutst op dat wat nog wel is: twee lieve dochters en twee prachtzoons. 

Het is jammer dat het tussen uw man en Alois junior zo slecht botert. U zit daar steeds tussen als tussen kokend water en lopend vuur. Junior heeft dan ook helemaal het karakter van uw man, toch? Die twee botsen omdat ze allebei stronteigenwijs zijn. Uw lieve man bedoelde het goed, ik bedoel de vermaningen en bestraffingen, maar het werkte averechts uit. Bij ons is het vandaag de dag niet zo heel gangbaar meer om aan de eigen kinderen lijfstraffen uit te delen en soms vind ik dat wel jammer. Veel kinderen zijn tegenwoordig behoorlijk over het paard getild en verbeelden zich iets heel bijzonders te zijn, bijvoorbeeld het centrum van de kosmos of het centrum van hun eigen brein. En dat is jammer.

Ik begrijp dat u zich zorgen maakt over de kleine Paula die zo het lievelingetje van vader was en over Adolfus die de leidende hand van zijn vader in de komende periode node zal missen. [Edith, vind je 'node' hier goed of moet ik zeggen 'enorm'?] Een puberende zoon zonder vader is als een lentekalf in een wei zonder schriklappen. Het onnozele beest haalt zich het vel open aan het prikkeldraad of het brein krijgt een optater van het schrikdraad. Ziel en lichaam raken zo onbedoeld en nodeloos beschadigd voor de toekomst.   

Mocht u er belang bij hebben, dan wil ik best eens een lange wandeling met de jongen maken. Ik kan met de trein komen, kan in de schuur slapen en met het jong de wandeling naar de middelbare school in Linz maken. Is dat wat? U denkt er maar over na zolang u wilt, geen haast. Wel is het zo dat ik niet stante pede komen kan, omdat ik wel in Osterbach op de trein kan stappen, maar er in Arnhem alweer uit moet om te wachten op de trein naar Düsseldorf. En dan moet ik nog het hele Duitse keizerrijk door voordat ik aan de grens met Oostenrijk ben. En uw weet van uw man hoe lang het kan duren bij de douane die uiterst belangrijk werk verricht maar de boel ook eveneens nodeloos vertraagt. [Ik gebruik hier weer het woord nodeloos. Is dat hinderlijk, vind je?] 

Lieve Klara, ik ben een man Gods en ook het feit dat ik zelf nooit kinderen had maakt dat ik met gepaste afstand uw zoon kan helpen met het zoeken van het juiste levenspad. Zie het niet als onbescheidenheid laat staan onbeschaamdheid dat ik u dit voorstel doe, zo zit ik echt niet in elkaar. Vanaf de geboorte van Adolfus immers voel ik diep van binnen dat u van de Voorzienigheid een zeer bijzondere zoon hebt gekregen die beslist iets belangwekkends mag verrichten onder de mensen.

Wist u Klara, dat bij ons de eerste sneeuwklokjes nu al boven de verse sneeuw uitsteken alsof ze nog nooit sneeuw hebben gezien? Hun gezichtjes kijken allemaal naar de witte sprei die op de stuifgronden ligt. [Vind je dit een mooi poëtisch beeld of is het kitsch? Ik kan proberen iets anders te verzinnen.]

Heel veel sterkte in de komende periode, arme Klara, en heel veel wijsheid en barmhartigheid gewenst in de omgang met uw beminde kinderen.

Een warme groet,

Uw Joseph 

 

Hoe koud is het bij jou, Edith, en zijn er bij jullie ook al zulke vrolijke sneeuwklokjes te zien ergens op het terrein? Of net daarbuiten?

Liefs Joseph


 

 

 

 

zaterdag 15 februari 2025

Brieven aan Edith Stein #121 'Bij deze brief moet je me toch helpen'

 

Atonement
detail
 
mixed media on paper
 

 

BRIEF 121
aan Edith Stein 
'Bij deze brief moet je me toch helpen'
Joseph M. Heij 
Wolfheze

 

Lieve Edith,

Over de toon van mijn eerste brief aan de familie Schicklgruber heb ik lang nagedacht. Ik vraag me af of die niet te hedendaags is. Misschien kun je bij de vertaling naar het Duits erop letten? dat het in hun oren goed klinkt? Niet dat ik wil dat je, zonder mijn nadrukkelijke instemming, ook maar een jota of een titel verandert aan de tekst, maar toch. De eerste indruk is heel belangrijk Edith: Alois en Klara moeten een beeld van Joseph krijgen dat staat als de 'Berghof' op de Obersalzberg. Sinds  het oude chalet, 'Haus Wachenfeld', zo mooi werd verbouwd kan het niet meer stuk. Niet dat ik er ooit ben geweest Edith en jij waarschijnlijk ook niet, maar toch. Of ken je dat Beierse berglandschap van een wintersportvakantie? Per slot van rekening kwam je uit de buurt.

Had je gehoord dat weer een kind van de Schicklgrubers is overleden? Het is echt heel tragisch. Die arme mensen blijft geen leed bespaard. De toon van de brief is zwaar; luchtig doen over een vierde kind dat doodgaat kan ik niet over mijn hart verkrijgen. Men kan de ouders moeilijk aanrekenen wat het kind doet.


Fam. A. Schicklgruber
Leonding 
Nummer 61
Östereich

Oosterbeek I Die Niederlände I 5 Februar 1900

 

Geachte dhr. A. Schicklgruber & mw. K. Schicklgruber-Pölzl,

Mij bereikte deze week het bijzondere droevige bericht van het overlijden van uw lieve zoontje Edmund op 2 februari jongstleden. Een mens weet niet wat hij zeggen moet op zo'n moment. Niets kan het hart van een moeder en een vader nog troosten. En toch hoop ik er goed aan te doen u beiden een hart onder de riem te steken en u enige woorden van troost te schenken.  Bij ons sterft tegenwoordig niemand meer aan de mazelen, maar wat hebt u daar beiden aan? Zo'n gedachte biedt amper troostrijke verlichting, nee, deze wetenschap kan het lot nog veel zwaarder doen lijken. Alsof u er iets aan kunt doen dat u leeft in de tijd die de Voorzienigheid aan u schonk.

U treft een zwaar lot, want u verloor al eerder drie kinderen aan de meest ondankbare dood denkbaar. Zalig de eeuwig armen van geest die ons ontvielen door de difterie: Gustav, Ida en Otto. Ik wil ze bij hun namen noemen omdat ze leven bij de Eeuwige God die in Zijn Raadselachtige Raadsbesluiten dingen doet die wij mensenkinderen nu eenmaal niet kunnen begrijpen, ook al was ons de allerbeste wil van de wereld gegeven. Maar de goddelijke ondoorgrondelijkheid schenkt ons wel de genade van de onsterfelijkheid die aan iedere kinderziel wordt geschonken die het doopsel met het Heilige Water van de Geest ontving voordat het stierf. Bespaard blijft hen allen het lot van de ongedoopte maar gestorven kinderen die voor altijd en altijd verloren gaan. Alleen om die reden mogen wij u ouders toch gelukkig prijzen.

Maar er is nog iets dat hoop biedt; de Genadige God schonk u een soms behoorlijk lastige maar wel gezonde zoon die een krachtige grote broer en beschermer was van zijn tere broertje die naar Adolfus opkeek als een trouwe discipel naar Onze Heer en Heiland Jezus Christus. Ook werd aan u door de Voorzienigheid nog een prachtige dochter geschonken: Paula, thans nog een hulpeloos onwetende baby zonder sterke wil, maar later beslist een enorme steun voor haar grote broer die zij, dat weet ik zeker, zal weten te bewonderen als de De Goede Herder omdat hij, haar grote broer, de weg gaat van het geloof. 

Eg jammer dat u de boerderij niet meer heeft; ook dat verlies zal u zwaar vallen. Altijd droomde u van het bezitten van een gezonde hoeve en gezonde have en dat terwijl u alleen de lagere school afmaakte. Aan het feit dat u het tot douanebeambte heeft geschopt kunnen wij aflezen dat u een krachtige wil moet hebben. U verdiende behoorlijk goed en verwierf aanzien in een ruime kring van Oostenrijkers, tot in Wenen aan toe.  

[...]

En dan iets van: Een intens bedroefde groet,

Joseph Maria Heij

 

Edith, bij deze brief moet je me toch helpen. Ik dacht dat me dat vrome taalgebruik in de loop van de tijd voldoende eigen had gemaakt, maar dat valt tegen. Ik heb altijd goed geluisterd naar Mijn Vriend, met in het achterhoofd dat ik zijn taalgebruik wilde toepassen in een reeks gedichten. Niet om eens een religieuze bundel te publiceren, eerder om het tegendeel te doen. Maar het is niet te doen. Jij bent veel beter in thuis in de spirituele wereld van het roomse geloof dan ik. Je hebt gelijk als je mij erop wijst dat ik een rooms-katholieke opvoeding heb genoten, dat heb ik je zelf verteld neem ik aan. Nou ja, genoten is het goede woord niet. Maar ik ben er ongemerkt teveel van vervreemd geraakt om het met gemak en met overtuiging te kunnen hanteren.

Ik wil nog iets zeggen over de enige zoon die de Schickgrubers na de dood van alle anderen restte. Het woordje 'eniggeboren' is misplaatst, maar 'uitverkoren' kan denk ik wel. Dat ik snap dat vader en moeder alle hoop op hun nog levende elfjarige zoon hadden gevestigd, Paula even niet meegerekend, want zij was pas vier toen haar twee jaar oudere broertje overleed. Bovendien telden meisjes in de tijd niet echt mee, zeker niet in de lagere milieus. Dat jij van je ouders mocht studeren aan de universiteit en dat ze dat konden betalen zegt iets over jouw ouders, niet over die van Adolfus en Paula.

Hartelijke groet,

Joseph

 

 

 

woensdag 12 februari 2025

Brieven aan Edith Stein #120 'Een oktober7kibboets'

 

Atonement
mixed media on paper
148 x 150,5 cm
 

 

BRIEF 120
aan Edith Stein 
'Een oktober7kibboets'
Joseph M. Heij 
Wolfheze

 

Lieve Edith,

Weet jij uit je hoofd of Joseph aan Edith meer brieven schreef dan Anne ooit aan Kitty? Weet jij ook of Anne meer geleden heeft dan Joseph? Dat Anne jong gestorven is betekent wel dat haar veel leed bespaard is gebleven. Beeld je eens in Edith dat Anne was blijven leven. Ik denk dat ze naar Palestina was verhuisd, net als jij. Bedenk dan ook dat ze, door Gods wil, met gemak in een 'oktober7kibboets' in het zuiden van het Heilige Land terecht had kunnen komen. 

Anne had van alles kunnen gebeuren wat tegen Gods wil is. En als het kwaad niet haar was overkomen maar haar kinderen of kleinkinderen en achterkleinkinderen, hoe kwaad zou het kwaad dan zijn geweest? Voor veel mensenkinderen is de jeugd de gelukkigste periode van hun bestaan. En toch wil bijna iedereen heel oud worden. Ik ben er niet van overtuigd Edith, dat dat verlangen om stokoud te worden wel zo geautomatiseerd zou moeten zijn. Was het een eeuwig zondagse jeugd, oké, maar dat is het zelden. En de eeuwige jood krijgt zeker nooit rust.

Joseph, Edith, wil zijn uiterste best voor je doen. Niet omdat ik denk dat jij er veel aan zult hebben om de dood te overleven en weet ik dat jij je ten alle tijden neerlegt bij de wil van God die zowat niemand nog begrijpt. Maar ik snap dat je het wilt, overleven, al was het maar omdat sterven onder De Duitse Douche bij de meest vreselijke manieren van sterven hoort. En mocht je bereid bent te sterven met je volksgenoten dan nog wil ik niet dat je sterft. Ik leg me niet neer bij de wil van God en de onfeilbare loop van de feiten uit de menselijke geschiedenis. Ik wil er niet aan denken dat jij en je lieve zus samen met alle anderen zult stikken in een blauwzuurbad.  

Edith, wees zo lief om mijn onderstaande brief te corrigeren en te vertalen in het Duits. Je Nederlands zal inmiddels goed genoeg zijn om Josephs brieven te begrijpen, beter wellicht dan hij zelf doet, en te vertalen in het Hoogduits. Als je de vertaalde brief per omgaande aan me retourneert, dan verliezen we heel weinig tijd. Want net als met jouw brief aan de Heilige Vader is er enige haast geboden. Bedenk dat jij weliswaar weet wat Gods wil is maar ik niet. En denk eraan dat ik me afvraag of jij je wel bij die wil wilde neerleggen. Je snapt wel dat ik begin met de ouders geluk te wensen met de geboorte van een derde zoon.

 

Fam. A. Schicklgruber
Gasthof zum Braunen Hirsch
Vorstadt 219
Braunau
Östereich

Oosterbeek, Die Niederlände, 26 April 1889

 

Geachte dhr. A. Schicklgruber & mw. K. Schicklgruber-Pölzl,

Van harte wilde ik u gelukwensen met de geboorte van uw derde zoon Adolphus. Moge God hem bewaren voor het kwade.

Het spijt me zeer dat u mij niet kent maar ik u wel. Ik zal het uitleggen. Het stond in de krant, al was het in piepkleine lettertjes, en ook was ik bij bij toeval bij de Heilige Doop aanwezig omdat ik voor iemand een kaarsje aan wilde steken. 

Het kind zag er heel gezond uit hoor. In Holland, want daar kom ik vandaan, ik ben nu op vakantie, zouden de tantes zeggen: 'Hollandse welvaart.' Ik prijs u beiden gelukkig want eenmaal gedoopt kan de ziel niet meer verloren gaan voor het eeuwige leven. 

Ik schrijf en feliciteer u niet zomaar, in het wilde weg, met de komst van uw derde zoon. Iets zegt mij namelijk dat hij het nog ver gaat schoppen in de wereld, dat de Voorzienigheid grootse plannen met de jongen voorheeft. Wij tasten nog met onzekere tred in het duister, maar de Eeuwige God weet precies wanneer Zijn Engelen ergens naartoe moeten marcheren om de afgedwaalde schaapjes weer te vergaderen onder de hoede van de Goede Herder en dat is Zijn Zoon, Jezus Christus, in wie wij ons allen voor altijd geborgen weten.    

Laat ik zeggen dat ik hetzelfde voorgevoel heb als de lama's in Tibet die allang weten waar de volgende in de eindeloze reeks van Dalai Lama's precies geboren zal worden: op welke berg, in welk dorp, bij welke Adam en Eva en zelfs de dag dat de Boeddha in nieuw mensenvlees reïncarneert weten ze al lang voordat de vader en moeder dat weten. Misschien denken die nog niet eens aan seks, maar liggen de feiten allang voor het oprapen in de geesteswereld die niet iedereen goed kan zien. De meesten niet.

Met uw permissie, ik wil niet impertinent overkomen, kan ik slechts hopen dat u de kleine Adolphus omzichtig opvoedt.  De vader moet uiterst streng zijn en niet aarzelen het uitverkoren kind te straffen als was het een gewone sterveling; de moeder moest het kind juist met alle liefde omvatten en het niets in de weg leggen. Wie zijn kinderen liefheeft, zo leert De Heilige Schrift, moet ze tuchtigen en dat betekent ook slaan. Er is niets mis mee om de kleine om de oren te slaan ook al is het kind een door De Voorzienigheid apart gezet wezen. Eigenlijk is het niet anders dan bij wolfshonden nietwaar, ook die luisteren het liefst naar de richtlijnen van de leider van de roedel.

Geacht meneer en mevrouw Schicklgruber-Pölzl, Alois en Klara, als u mij tenminste toestaat voortaan ook uw beider voornamen te gebruiken, want ik ben van plan de kleine te volgen, ik wens u nogmaals heel veel geluk toe op uw levenspad en op het pad dat de kleine, wanneer het braaf luistert naar zijn hart waar de Voorzienigheid spreekt, in zal slaan. Daarom ook wil ik eindigen met het lied dat mijn moeder vroeger altijd zong: 

"Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand; moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land."

Een dankbare Joseph Maria Heij


Edith, het is geen lange brief geworden, dat wilde ik de eerste keer niet doen, om zo de ouders van het kind niet teveel af te schrikken. Ik hoop niet dat ze het erg vinden dat ik Nederlander ben en op mannen val, maar dat laatste schrijf ik gelukkig nergens. Hopelijk ben je het ermee eens dat ik zeg dat het kind een piepklein beetje uitverkoren is door De Voorzienigheid. Wat moet ik anders? Ze zullen een motief achter mijn schrijven zoeken. En kijk ook even of de toon van de brief netjes genoeg is, wil je?

Tot schrijfs maar weer. Hopelijk reageer je snel. In verband met de druk die ik voel.

Liefst Joseph 

 

 

 

 

 

 

  




woensdag 29 januari 2025

Brieven aan Edith Stein #119 'Zo gaat men dus om met zijn vrienden'

 

The Act of Killing
2023-2025

detail (with temporary head of Edith Stein)

 

BRIEF 119
aan Edith Stein 
'Zo gaat men dus om met zijn vrienden'
Joseph M. Heij 
Wolfheze

 

Lieve Edith,

Mijn Vriend kon wel spreken die avond. In Bredevoort. Dat je het weet Edith. Zo gaat men dus om met zijn vrienden. Toezeggen dat je geïnterviewd wilt worden, dat is ego. Angst die zich om het hart heen wikkelt als een wurgslang, ook ego. Joseph vragen om plaatsvervangend op te treden, angst voor de dood van het ego. En vervolgens toch net genoeg moed vatten, in zijn geval 'indrinken', om zich door G. naar de plaats van bestemming en bemesting te laten rijden, verdrinkend ego.

Dankzij zijn oudste dochter die film heeft gestudeerd in Rotterdam kon ik het hele interview op Vimeo, zeg internet, bekijken en beluisteren. Wat een bezoeking. Een misplaatst ego, iets dat het zo ongeveer per definitie wel moet zijn, is al erg genoeg om pakweg een uur naar te moeten kijken en luisteren. Maar een voorovergebogen, vergrijsd ego dat amper een fatsoenlijke zin weet te ontwerpen of omhoog te spuiten als een klaterende fontein in Rozendaal, je weet wel De bedriegertjes', dat is zoogdierlijke treurigheid op zijn allerbest.

Ik was een gezegend want door jou gewaarschuwd mens, ik had daar nog niet zo gauw over nagedacht, maar de voorspelling kwam uit. De mevrouw die hem zo charmant interviewde en hem voortdurend terugvoerde naar de bron van zijn impotente fontein, haar initiële vragen, vroeg hem er niet eens om, het ging als vanzelf. Halverwege de avond begon hij ineens over mij. Je zou met mij hopen Edith dat hij eindelijk eens toegaf dat hij al zo langdurig een makersblokkade heeft, a writer's block, een perpetuum mobile permanentum. Maar dat zit er niet in.

Je vraagt of ik je het linkje wil sturen naar de betreffende video-opname, maar ik aarzel. Liever heb ik dat je je tot mij verhoudt. Omdat ik jou heb ontdekt in zijn boekenkast. Tussen de Babylonische stapels boeken die zijn grijsblauwe mist-ogen nooit zullen zien. Het is een foezelig Duits boekje uit 1957 met jouw naam erop en de ondertitel Eine große Frau unseres Jahrhunderts. Mijn Vriend heeft de eigenaardige gewoonte om voorin elke boek dat hij aanschaft, of krijgt, met potlood zijn naam in priegellettertjes te schrijven. Op de Franse titelpagina staan ook nog de datum dat zijn ego het bemachtigde, de vindplaats en de betaalde prijs: Arnhem, [...], Walburgkerk, f 0,25, 30 mei 1987.

Nu ik je toch spreek, wilde ik je iets voorleggen waarover je kunt nadenken. Er is wel haast bij, maar over een enkele nacht ijs gaan wil ik niet. Zeg per me omgaande gewoon wat je van het plan vindt. Hoe ik op het idee kwam, weet ik niet zo goed meer. Het kan best zijn dat jij me, zonder dat je het wist, ertoe hebt aangezet om de Führer in 1933 een brief te schrijven. Zelf immers heb je De Heilige Stoel een zeer vrome brief geschreven waarin je vraagt of De Heilige Vader zich wil ontfermen over het lot van de Joden in Duitsland.

Ik dacht Edith: als ik, Joseph, nou eens de nieuwe Reichkanzler een zeer nette brief schrijf waarin ik hem vraag zich jouw lot aan te trekken, dan zou jou een heleboel ellende bespaard blijven. Ik kan gelijk ook een woordje doen voor jouw lieve Rosa, je lievelingszus. Weinig zin zal het hebben dat ik bij de Duizendjarige Duitse Stoel verzoek om gratie voor alle Duitse Joden, over de Oost-Europese maar niet te spreken. Zoiets kan later nog wel eens, wanneer jij en Rosa via Zwitserland in de USA zitten of in Palestina. Schrijf ook waar je het liefst naartoe zou willen.   

Edith, ik hecht er veel aan dat je gered wordt, want wie anders moet ik schrijven die ook echt luistert?

Liefs Jouw Joseph

 

NB Mijn vriend was pas jarig, 27 januari, ik heb niks van me laten horen.