Lieve Edith,
Over de toon van mijn eerste brief aan de familie Schicklgruber heb ik lang nagedacht. Ik vraag me af of die niet te hedendaags is. Misschien kun je bij de vertaling naar het Duits erop letten? dat het in hun oren goed klinkt? Niet dat ik wil dat je, zonder mijn nadrukkelijke instemming, ook maar een jota of een titel verandert aan de tekst, maar toch. De eerste indruk is heel belangrijk Edith: Alois en Klara moeten een beeld van Joseph krijgen dat staat als de 'Berghof' op de Obersalzberg. Sinds het oude chalet, 'Haus Wachenfeld', zo mooi werd verbouwd kan het niet meer stuk. Niet dat ik er ooit ben geweest Edith en jij waarschijnlijk ook niet, maar toch. Of ken je dat Beierse berglandschap van een wintersportvakantie? Per slot van rekening kwam je uit de buurt.
Had je gehoord dat weer een kind van de Schicklgrubers is overleden? Het is echt heel tragisch. Die arme mensen blijft geen leed bespaard. De toon van de brief is zwaar; luchtig doen over een vierde kind dat doodgaat kan ik niet over mijn hart verkrijgen. Men kan de ouders moeilijk aanrekenen wat het kind doet.
Oosterbeek I Die Niederlände I 5 Februar 1900
Geachte dhr. A. Schicklgruber & mw. K. Schicklgruber-Pölzl,
Mij bereikte deze week het bijzondere droevige bericht van het overlijden van uw lieve zoontje Edmund op 2 februari jongstleden. Een mens weet niet wat hij zeggen moet op zo'n moment. Niets kan het hart van een moeder en een vader nog troosten. En toch hoop ik er goed aan te doen u beiden een hart onder de riem te steken en u enige woorden van troost te schenken. Bij ons sterft tegenwoordig niemand meer aan de mazelen, maar wat hebt u daar beiden aan? Zo'n gedachte biedt amper troostrijke verlichting, nee, deze wetenschap kan het lot nog veel zwaarder doen lijken. Alsof u er iets aan kunt doen dat u leeft in de tijd die de Voorzienigheid aan u schonk.
U treft een zwaar lot, want u verloor al eerder drie kinderen aan de meest ondankbare dood denkbaar. Zalig de eeuwig armen van geest die ons ontvielen door de difterie: Gustav, Ida en Otto. Ik wil ze bij hun namen noemen omdat ze leven bij de Eeuwige God die in Zijn Raadselachtige Raadsbesluiten dingen doet die wij mensenkinderen nu eenmaal niet kunnen begrijpen, ook al was ons de allerbeste wil van de wereld gegeven. Maar de goddelijke ondoorgrondelijkheid schenkt ons wel de genade van de onsterfelijkheid die aan iedere kinderziel wordt geschonken die het doopsel met het Heilige Water van de Geest ontving voordat het stierf. Bespaard blijft hen allen het lot van de ongedoopte maar gestorven kinderen die voor altijd en altijd verloren gaan. Alleen om die reden mogen wij u ouders toch gelukkig prijzen.
Maar er is nog iets dat hoop biedt; de Genadige God schonk u een soms behoorlijk lastige maar wel gezonde zoon die een krachtige grote broer en beschermer was van zijn tere broertje die naar Adolphus opkeek als een trouwe discipel naar Onze Heer en Heiland Jezus Christus. Ook werd aan u door de Voorzienigheid nog een prachtige dochter geschonken: Paula, thans nog een hulpeloos onwetende baby zonder sterke wil, maar later beslist een enorme steun voor haar grote broer die zij, dat weet ik zeker, zal weten te bewonderen als de De Goede Herder omdat hij, haar grote broer, de weg gaat van het geloof.
Eg jammer dat u de boerderij niet meer heeft; ook dat verlies zal u zwaar vallen. Altijd droomde u van het bezitten van een gezonde hoeve en gezonde have en dat terwijl u alleen de lagere school afmaakte. Aan het feit dat u het tot douanebeambte heeft geschopt kunnen wij aflezen dat u een krachtige wil moet hebben. U verdiende behoorlijk goed en verwierf aanzien in een ruime kring van Oostenrijkers, tot in Wenen aan toe.
[...]
En dan iets van: Een intens bedroefde groet,
Joseph Maria Heij
Edith, bij deze brief moet je me toch helpen. Ik dacht dat me dat vrome taalgebruik in de loop van de tijd voldoende eigen had gemaakt, maar dat valt tegen. Ik heb altijd goed geluisterd naar Mijn Vriend, met in het achterhoofd dat ik zijn taalgebruik wilde toepassen in een reeks gedichten. Niet om eens een religieuze bundel te publiceren, eerder om het tegendeel te doen. Maar het is niet te doen. Jij bent veel beter in thuis in de spirituele wereld van het roomse geloof dan ik. Je hebt gelijk als je mij erop wijst dat ik een rooms-katholieke opvoeding heb genoten, dat heb ik je zelf verteld neem ik aan. Nou ja, genoten is het goede woord niet. Maar ik ben er ongemerkt teveel van vervreemd geraakt om het met gemak en met overtuiging te kunnen hanteren.
Ik wil nog iets zeggen over de enige zoon die de Schickgrubers na de dood van alle anderen restte. Het woordje 'eniggeboren' is misplaatst, maar 'uitverkoren' kan denk ik wel. Dat ik snap dat vader en moeder alle hoop op hun nog levende elfjarige zoon hadden gevestigd, Paula even niet meegerekend, want zij was pas vier toen haar twee jaar oudere broertje overleed. Bovendien telden meisjes in de tijd niet echt mee, zeker niet in de lagere milieus. Dat jij van je ouders mocht studeren aan de universiteit en dat ze dat konden betalen zegt iets over jouw ouders, niet over die van Adolphus en Paula.
Hartelijke groet,
Joseph