woensdag 2 april 2025

Brieven aan Edith Stein #126 'Dat vreemde lid van de familie'

 

Mockery
mixed media on paper
128,5 x 178 cm
 
 
 
 
BRIEF 126
aan Edith Stein 
'Dat vreemde lid van de familie'
Joseph M. Heij 
Wolfheze

 

Lieve Edith,

Deze maand maart was bij ons de droogste ooit gemeten. Ik zie de tuinman bij ons achter in de Hof van Eden elke dag de meterslange slang afrollen, het ene uiteinde koppelend aan een van de vele kranen in het park en met het andere eind nerveus sproeiend, om de niet diep wortelende planten in de tuin te laten weten dat hij de ernst van de zaak begrijpt. De huidige watersnood is volgens mij bijna net zo groot als in 1953, maar dan andersom. Na 7 vette, naoorlogse jaren - Edith, ik weet niet of je die jaren eigenlijk wel vet mag noemen - is het nogal abrupt droog geworden. Te droog, ernstig droog. 

Dat ik iets zeg over 1953 heet, als ik het goed snap, vandaag de dag feitelijk een vorm van cultural appropriation, ik leg uit Edith hoe we nu, ik bedoel echt vandaag de dag, over de dingen denken. - Ik doe mijn best maar snap niet alles. - Toe-eigening van een cultuur: omdat ik me bemoei met een tijd die de mijne niet was. En, omdat ik er grote afstand van nam, ook mijn cultuur niet. Ik geef toe Edith, dat ik niet diep wortel, je mag gerust zeggen 'gevaarlijk ondiep' wortel, dat ik alleen aan de oppervlakte mijn water en voeding weet te vinden. Dieper in de aarde rijken mijn tentakels niet. Het zou Heidegger niet hebben bevallen; je kent hem. Zoiets lijkt een bewuste keuze, afstand nemen van je eigen cultuur, maar ik weet niet of dat zo is.

Jij groeide in een groot en gezin op als orthodox joods meisje in een tijd dat er nog veel joden waren, in Europa, maar je ouders hadden er beter aan gedaan te assimileren en hun religieus joodse wortels beter vaarwel gezegd, in ieder geval voor de Bühne. Dat je in het geniep iets andere belijdt dan in het openbaar daar is niets mis mee, dat doet zo ongeveer iedereen. Op een paar steile communisten of gereformeerden na; ik heb het nu over de periode 1933-1945. De Zeitgeist waait nu eenmaal daarnaartoe waar de wind wil. Met die wind bedoel ik niet bepaald de Heilige Geest waar jullie katholieken in geloven, dat vreemde lid van de familie waarvan niemand weet wat de relatie is met de andere twee, de eniggeboren vader en de eniggeboren zoon. Mijn vriend heeft ook maar 1 vader en maar 1 zoon; hij weet er alles van. Wat zijn we, als het toch voortdurend over schuld gaat,  verschuldigd aan deze vreemde eend in de bijt? Hij is geen vader, geen zoon, maar wel familie. Leg dat uit.

Edith, ik weet niet hoe het bij jullie in Auschwitz is, bij jou en Rosa, bij Anne en Margot, maar onze gestichtstuin, Edith, is zo droog als gort en daar komt weinig verandering in. Het heet dat het klimaat opwarmt zoals in Birkenau de ovens steeds heter worden gestookt omdat er meer afval verbrand moet worden. Omdat afval heel naar klinkt en lijken nog naarder, noemen ze, de bedrijfsleiders, de dode dingen Stuecke. Kijk uit Edith, dat jij en Rosa, en Anne en Margot, ook geen 'dingen' worden. Want voor je het weet heb je geen geest meer, geen onsterfelijke ziel, maar ben je gewoon een ding, desnoods, toegegeven, geen ding maar een zoogdier van weinig tot geen ware voor de mensheid, voor je het weet Edith, ben je geen Uebermensch meer maar een zogenaamde Untermensch. Het is niet erg Edith, om Untermensch te zijn in de ogen van de anderen, the indigenous tribe, degene die vrij oprecht menen de aarde te beërven, dit stukje land te bezitten. Als was het al eeuwen hun land, hun al eeuwen geleden door de goden, door god, beloofde land. 

Trap er niet in Edith, Rosa, Anne, Margot, geen land is door god beloofd aan deze of gene, gegeven aan een uitverkoren volk. Je kunt ergens al eeuwen wonen, maar ooit heb je het met veel geweld veroverd, in bezit genomen. Je dode de stevige mannen, niet de oude, niet de fris jonge, en hield de vrouwen en de kinderen. Omdat die jou nooit het door de voorzienigheid beloofde land zouden afpakken. Zo gaan die dingen Edith, je weet het. En daarom hang je een god aan die geen land belooft, geen grond of tuinaarde verkoopt, zoals toen de aarde nog een paradijs was en Adam een schoffel en een hark kreeg, maar alleen de genade uitdeelt als was het kunstmest. Ik begrijp dat Edith, ik begrijp dat. Laat ik zeggen dat ik mijn best doe. Dat jouw god een zoon had Edith, begrijp ik niet. Dat is menselijk denken. Grieks denken. Goden zijn net als mensen, hebben kinderen en gaan vreemd. Jouw god Edith, heeft een kind. Een kind hebben, Edith, is ego, is het uitdijen van de ziel, niet het krimpen. Leg me uit waarom een god een kind wil verwekken. Leg me uit waarom de Enige God een kind wil, een Zoon? Misschien begrijp ik dan jouw lot beter en dat van Rosa, van Anne, Margot.

Liefs Joseph,

 

NB O ja, Adolfus wil zich aanmelden voor de kunstacademie. Ik wil hem een brief schrijven. Je begrijpt het Edith, de jongen is zo ongelukkig nu er in het gezin zoveel beminde doden te betreuren zijn. 


 

 

 

 

 

 

 

 

 


dinsdag 25 maart 2025

Brieven aan Edith Stein #125


Grazing Occultation
- detail -
 
mixed media on paper
ca 160 x 110 cm
 

 

BRIEF 125
aan Edith Stein 
''
Joseph M. Heij 
Wolfheze

 

Lieve Edith,

Hoe lang zijn moeder Klara en vader Alois nu precies dood? Weet jij dat? vrouwen zijn soms beter in het onthouden van geboortejaren en ook de dag van sterven dan mannen. Als je dat nog mag zeggen. Ik weet niet of je een verschil mag maken in man en vrouw. Omdat het allemaal iets ingewikkelder ligt dan het lijkt. In de praktijk. Op elke willekeurige dag. En dat is ook zo. Of je verschil mag maken in dag en nacht weet ik ook niet goed, Edith. Jij bent Joods, dat is wel duidelijk. En rooms. Ook dat is zo helder als een pas gewassen baby maar kan zijn. De kleur laat niet te wensen over.

Maar vader Alois stierf in het bruine café, 'al te bruine' zouden wij nu zeggen, op de 'al te bruine' sofa die daar nog altijd staat. Zegt men. Met 'al te bruine' bedoel ik dat je ernaar kunt kijken zo je wilt. Je bent tegen of je bent voor. Je haat dat bruin omdat het bruin is of politiek geladen of je vindt dat bruinhemdenbruin uiterst aangenaam. Ook al dat type bruin voor ons doen bezoedeld, heel erge bezoedeld, want Alois Schickelgruber zat er elke dag van de week op, met zijn dikke, oude al te overbodig geworden doueane-reet, werkelijk, ik verzin het niet, Alois zat daar elke ochtend van elke week sinds zijn pensionering bovenop. Op die bank met een roodbruine kleur. Die kleur werd door hem, door de vader, door Alois, eens en voor altijd 'onaangenaam bruin', bruinhemdenbruin, een kleur die geen fabrikant van verven verkopen kan of het moet Wallenfarben zijn.

Zo nu en dan liet Alois in dat enige plaatselijke café in Leonding een wind, niet hoorbaar, een kwestie van en absoluut gehoor en kwestie van relatieve smaak, iets dat hij via zijn zaad doneerde aan zijn tweede zoon de wind, net las Alois zat daar om een wijntje te drinken. Een rode. Via het roomse geloof, via de spiritualia, via de via dolorosa, als mooie dikke, maar intens lijdende zwarte vrouw op de achtergrond. Ze is geen slavin meer, ze is bevrijd, al generaties geleden. Maar ze is nog steeds niks. Heeft alleen haar stem. Ze is net zichtbaar, maar ook niet meer dan dat; het zou maar afleiden. 

De stem, die vocalen. Die raken elke nog weifelende ziel. Of zwarten ook werkelijk zwart zijn in hun ziel. En hoe mooi is dan zwart, wanneer het elke andere kleur doet vergeten? Elke twijfel of zwart wel de volledige afwezigheid van licht is of gewoon een heel mooie kleur? Elke twijfel wordt in de geest van Alois, met of zonder dat rode wijntje, om negen uur in de morgen en dus de horizon volledig uitveegt, zoals de bijna eigentijdse filosoof zo mooi zei, ergens, in een boek dat bijna niemand las en honderd jaar later nog steeds niet begreep maar wel oeverloos, zeg zonder horizon, werd geciteerd en geïnterpreteerd? 

Niemand mag er ooit nog op gaan zitten. Het ding is te heilig of te onheilig zo men wil.  

[...]






woensdag 19 maart 2025

Brieven aan Edith Stein #124 'Rode kersen die zwaar gewond raken'

 

Grazing Occultation
- work in progress
 
mixed media on paper
ca 160 x 110 cm
 

 

BRIEF 124
aan Edith Stein 
'Rode kersen die zwaar gewond raken'
Joseph M. Heij 
Wolfheze

 

Lieve Edith,

De zon schijnt hier volop; alles bloeit tegelijk, al zeggen ze dat het te vroeg in het jaar is. - Te vroeg, maar dat zou het klimaat zijn dat zichzelf opwarmt. Maar dat begrijp ik wel; niemand lijdt graag kou. - Na een paar jaar vergeet een mens toch hoe het een paar jaar eerder ook alweer ging. Ik weet niet eens wanneer de zon in zomer opkomt of in midwinter ondergaat. De langste dag, de kortste, het zegt me niets. Ik leef bij de dag die op de een of andere manier toch weer aanbrak of ik dat nou kan waarderen of niet. Ik kan niet eens onthouden of ik gisteren zwaar depressief was of een tikkeltje minder dan de dag daarvoor. Hoe zou een mens zich alles dat gebeurt ook moeten kunnen herinneren en voortdurend de exacte afstand van deze depressie tot de volgende moeten kunnen meten? De dikte van de laag sneeuw die zelden meer valt, de pasgeboren eitjes die de kat elk voorjaar uit de lenteboom vist, de tamme kastanjes die stekelig weerloos op het harde herfstasfalt vallen - of vallen ze in een ander jaargetijde? - de hitte die tegenwoordig niet meer te verdrijven is zoals vroeger een boze geest zich na langdurig aandringen nog wel liet uitdrijven, de rode kersen die zwaar gewond raakten als ze ook maar een beetje bloedrood op de wangen kregen omdat de merel hen overbodig dood wilde hebben. Edith, hoe zou een mens zich de jaargetijden nog moeten kunnen herinneren zoals ze vroeger waren? Hoe is dat in Auschwitz? Zie je nog wel eens een winterkoninkje dat nerveus neerstrijkt op het prikkeldraad dat het hek bewaakt omdat niemand de lente mag zien, niemand de zomer, alleen de winter is toegankelijk, alleen de late herfst en de vroeg invallende vorst. Al het andere mag de jood niet meer zien. Zo is het toch Edith. Wist je dat het in het beloofde land nu ook weer zo is? Voor een ander volk, van een andere maar verwante stam, een volk met een ander geloof maar misschien wel dezelfde, enige god die ontelbaar veel dochters had die niet meetelden maar die geen felbegeerde zoon had of er, na lang en vurig bidden, toch nog wel eentje verwekte bij een kind dat nog maagd was, een heel mooi meisje van negen of dertien jaar oud, wat maakt het uit? De lucht vandaag is strak en volmaakt lichtblauw, 21 maart 2025 Edith, en dat na een laffe, pesterig kwakkelende winter die dagen achtereen donker uit de beide ogen bleef kijken tot zowat geen mens de ogen neerslagloos droog hield. Zie is het hier Edith hoe is het in jouw stulpje in Birkenau dat vlak naast Gaza ligt waar het weinig beter is? Ook daar geen voorjaarszon, geen opgewekte krokussen of naar zichzelf starende maar overgelukkige gele narcissen. Ook daar geen vogel die een voorjaarsdeuntje zingt, een poes die over straat rolt zodat een opgewonden kater haar wel moet bespringen, deze geile geste niet kan weerstaan, geen mier die de voelsprieten uit de verschroeide aarde steekt om een Babylonische hoop zand op te werpen tot een Babylonische toren die toch weer wordt gezien en vernietigt, geen hoop die opgeworpen wordt en hoop blijft, geen aarde die niet verzengd wordt door de huidloze hitte die naadloos volgt op het bombardement dat tapijten weeft in uiterst mooie patronen die doen denken aan de keramische tapijten in het Alhambra die namens de islam aan de enige lentegod op aarde geschonken werden omdat er maar een god is en dat zien jullie joden ook zo, Edith: er is maar een god. En zelfs jullie meest onbegrijpelijke sekte van alle joodse sekten, die van Rabbi Jezus, Edith, zelfs die sekte, die begreep dat een god, de enige, dat die naast al die heerlijke dochters ook een zoon wilde, al was het ook maar een zoon en de beste die een god zich ook maar kon wensen, wel een die wij niet begrijpen, die wij niet verstaan, die wij een lege blaas noemen, een zoon die niet bepaald knap was - want welke joodse zoon Edith, wees eerlijk Edith, is nu echt knap zo dat een vlinder er in het voorjaar op neer strijkt? - een cocon zonder pop, een vijand zonder vrienden, een karavaan zonder kamelen en zonder water, een huis zonder balkon of tuin, een flat zonder raam, een geluidloze nachtegaal, een sneeuwklok die in januari of was het december of november wel hoopvol blad ontwikkelt maar geen klok om de lente in te luiden, geen bloem, geen coloriet, geurloos, bijna naamloos. Ik vind dat Edith, geen zoon van god die het waardig is om een zoon van god te noemen, de jongen heeft de genen van zijn vader niet, de looks niet, de drive niet, hij legt het aan met gevallen vrouwen Edith, met Maria Magdalena, met een hoer Edith die haar kut opent voor elk minderwaardig, overbodig, met Round-up of iets anders te bestrijden insect dat op haar neer wil strijken. Haar nemen is nog te nestjes gezegd, Edith, het gaat om neuken, het gaat om doodsverachting, eigenlijk is het zaad een geautomatiseerde rij stalen kogels die zacht en warm en uiterst weerloos vlees volledig terecht wil vernietigen, omdat het niks is, want het is weerloos, omdat het wil opvoeden wat niet op jou lijkt, de dader, de man die dit doet maar niet weet dat ie dit doet, omdat ie niet nadenkt, omdat deze man niet begrijpt dat de ander de ander de ander is en ook blijft, tot aan het einde der tijden. Dat begrijpen zit er niet in, zoiets verstaan maakt onrustig, maakt overbodig, maakt alles nodeloos stuk. Zie deze mens, laat deze mens. Hij is eenzaam, zoals Adam er geen been in zag die hele tuin helemaal alleen te moeten onderhouden. De lafaard, hij vroeg de god, de enige die in die tijd bestond, de enige die hij kende, om een slaaf, een hulpstuk, een verlengstuk. Zodat hij zelf buiten schot bleef, buiten beeld, geen kinderen hoefde te baren, die niet hoefde te baren of te zogen, dat ontspruitende zaad niet hoefde te beminnen, niet hoefde te coachen, nooit ergens naar hoefde te luisteren, dat geluid dat om aandacht vroeg gewoon kon negeren, kon buitensluiten, kon doodslaan als een lastige vlieg aan het raam dat naar buiten wilde, naar het licht, maar niet wist hoe, niet wist dat een raam een raam was, een vinding van een andere soort, iets dat waar het met de al te kleine hersens maar vele ogen niet begrijpt, nooit kan begrijpen, tenzij die andere soort, bijna ook een insect, een beestje dat zoals het hoort bij de mensen op de rug ligt en wakker wordt en in het natte voorjaar in een van schone lakens en spijltjes voorzien bedje wakker, wakker werd met alles zes de pootjes omhoog en niet weet hoe het ooit nog op kon staan. Iemand moet hem of haar of hen, maakt niet uit, dit immers is een mens, helpen om op te staan. Maar wie is een mens? Wie helpt deze vlieg, deze tor wanneer je er minder last van hebt wanneer je die dood slaat? Zo Edith, zie ik het doodslaan. Het is nuttig, de last verdwijnt van de schouders, het juk wordt licht als een veertje, het bestaan draaglijk. Het lijkt wel lente. Ik denk Edith, dat het veel eerder en veel vaker lente is wanneer je we lastige vliegen doodslaan, insecten bestrijden, onkruid verdelgen, ongeboren vruchten op tijd aborteren, dat is voor ze te rijp zijn om te plukken, Edith, let daar wel op in Auschwitz-Birkenau, voordat ze als van nature, als van god of kosmos gegeven, naar beneden vallen, uit de baarmoeder. Euthanaseer de bejaarden die geen leven meer hebben omdat het er niet uitzicht, het voor de bühne geen gezicht meer is, voor de economie geen winstpost maar louter verlies, Edith, het liefst het tegenwoordig zeer onvoorspelbare weer echt herfstig en guur weer wordt, niemand nog zin heeft om boodschappen te halen of onkruid te trekken. Probeer uit deze dingen die wij tegenwoordig volmaakt normaal vinden nu al lering te trekken in het hier en nu, dat immers is wat wij leren van Ons Eckhart Tolle, die het hier en nu begrijpt als geen ander en snapt dat een lastige vlieg een lastige vlieg is, precies wanneer jij buiten in het zonnetje zit, net een boek wilt lezen, welk boek Edith wilde jij net gaan lezen? Toch niet de Bijbel of Johannes van het Kruis? Doe dat niet Edith, het is onkruid, het gaat in die entartete boeken om de donkere nacht waar geen einde aan komt, om het omarmen van het meest afzichtelijke lijden, om de onzichtbare dood waar nooit een einde aan komt. Edith, jouw pathologisch zieke geloof in een kosmische god die de ondergang van deze eenzaam ademende planeet in een onkenbaar grote winter begrijpt en in de schoot wil nemen, om zinloos veel tranen op te vangen, om het oeverloze gejank aan te horen, de horizonloze pijn, dat is geen god Edith, dat is er een van ons, dit is een mens.

Bij ons is het nu mooi lenteweer Edith, al geloof ik dat de meteorologische lente al eerder begon dan de astronomische. Hoe is het bij jullie. Schrijd daar eens over. Over de ontluikende voorjaarsbloeiers, de zinloos zingende vogels. Had jij niet ook geschiedenis gestudeerd? Een mens kan niet alles onthouden; niet van zichzelf maar nog minder van anderen; ik weet niet meer wat je studeerde aan de uni. De Amerikanen hebben nu een president met een naam die klinkt als Donald J. Duck, je weet wel, van Walt Disney. Welke Disney-films heb jij gezien? Je zou er, als je van dat genre houdt, een paar kunnen hebben gezien in jouw interbellum dat al onder de plak zat van de man aan wie Donald J..

Ik sta op het punt om Adolfus een extra fijne, zeer bemoedigende brief te schrijven. De jongen wil zich aanmelden voor de kunstacademie in Wenen. Hij weet niet waar hij aan begint. Ik wil hem helpen. Ik hoop dat het hem lukt. Hij heeft zoveel geleden, hem zat zoveel tegen. Ik schrijf je morgen wat ik hem wil zeggen.

Liefs Joseph


 

 

 

 

 

 

 

 

vrijdag 14 maart 2025

Peter Jordaan - Herinnering aan een reuzenboom - In Memoriam

 

Peter Jordaan
Herinnering aan een reuzenboom
2000
 
zeefdruk op papier
188 x 97 cm

 

Ha Peter,

Van Inge Polet kreeg ik een appje dat je was overleden. [1] Ik schrok enorm, had niet in het hoofd dat jij zou kunnen overlijden en vertelde het Gerda meteen. Zij schrok misschien nog wel meer dan ik.

Ik herinner me, je mag me uiteraard corrigeren, dat wij elkaar leerden kennen aan de vooravond van een expositie in het Gemeentehuis Oosterbeek. Let wel dat ik louter vertel wat ik mij meen te herinneren; graag hoor ik nog eens jouw versie. We kregen meteen ruzie. [2]

Omdat ik eerder mijn werk kwam brengen dan jij had ik voor mijn werk een plek bedacht. Ik was ook lang niet de eerste die het werk kwam brengen; veel plekken waren al bezet door andere deelnemende kunstenaars. We hadden het niet echt meer voor het kiezen. Toen jij je werk kwam brengen positioneerde je het op de plek die ik in gedachten had. Ik denk dat Marjolijn er toen bij was, zoals Gerda erbij was.

Uiteindelijk liep het geloof ik wel los, maar de eerste kennismaking verliep nogal ruzieachtig. Ik denk dat je met jou best gauw 'ruzie' kunt krijgen, maar met mij is het niet anders. Je hebt het hart op de tong, zegt vrij snel en zonder tierlantijntjes wat je denkt en dat doe ik ook. Wie toen gelijk had, maakt niet uit. Ik herinner me dat ook niet. 

Niet bepaald een goed begin, iets waar jij me later nog een keer aan herinnerde toen ik het allang weer kwijt was. Niet dat jij rancuneuzer bent dan ik, dat is eerder andersom.

Mijn idee voor een boek, verschenen onder de titel 'De werken van Herkules' heb jij bij PlaatsMaken in de Emmastraat gezeefdrukt. [3] Ik kan niet anders zeggen dan enorm gedreven en vakkundig. Misschien opperde je toen wel dat we ooit ruzie hadden gemaakt? Kan maar zo. Ik weet het niet meer. Henk Hans Hilferink was in die tijd bij PlaatsMaken 'de baas' maar jullie werkten volgens mij goed samen al namen jullie beiden geen blad voor de mond. 

Dat dat boek zo goed werd is voor een groot deel aan jou te danken. Je was toen al een meestersdrukker. Het lastigst waren de kleine lettertjes maar je deed dat geweldig goed. Ik ben je daar nog altijd dankbaar voor. Henk Hans trouwens ook.

Je begrijpt vast dat ik me niet alles meer herinner, er is vast veel meer, maar een poosje later werden wij allebei gevraagd voor het voor ons best wel genereuze project inclusief catalogus 'G. schreibt fremde Briefe'. [4] Het project werd geïnitieerd door Cees Andriessen en Leen van Weelden. - God beware hun beider zielen, zoals die de jouw wil bewaren. -

Het ging bij dat project om een door Nederland, Duitsland, Denemarken en Noorwegen reizende tentoonstelling met grafisch werk van Cees Andriessen, Ad Gerritsen en jou en mij. Ik vergeet altijd weer hoe je Ads achternaam schrijft, maar het is met een n aan het eind, net zoals bij Cees. Het is Gerritsen zoals het Andriessen is. Waarom ik dit betrekkelijk eenvoudige ezelsbruggetje niet onthouden kan, weet ik niet.

Wat ik wel weet is dat jullie, jij en Marjolein, met een noodgang door heel Jutland scheurden, om op tijd te zijn voor de opening in Frederikshavn. [5] Wie van jullie. jij of Marjolein, aan het stuur zat weet ik niet, wel dat jullie veel te hard reden; Gerda en ik reden een stuk langzamer. Wij kregen geen bekeuring in de brievenbus, of jullie die wel kregen weet ik niet. 

Je maakte in die tijd mooi werk. Eentje met een Duitse soldaat uit WO2, eentje met een reusachtige, gezeefdrukte boom, 'Herinnering aan een reuzenboom' [6], misschien wel een ceder van de Libanon. Ik vond mijn werk in de tijd beslist beter dan dat van jou, maar in retrospectief is het eerder andersom. Maar wellicht moeten we het niet willen vergelijken en is het gewoon anders. 

Uiteraard is er meer, maar een enorm goedaardig - vergeef me dit woord - hoogtepunt wil ik niet overslaan. We werden allebei gevraagd om zitting te nemen in een prijs [7] die elk jaar werd uitgereikt aan een Gelders kunstenaar die uitblonk in een of meerdere grafische technieken. Als ik het mij goed herinner zaten, naast Leen van Weelden, Ad Gerritsen, Cees Andriessen en jij en ik in de jury; het zal kort na 'G. schreibt' zijn geweest. Het kan zijn dat ik iemand vergeet die ook in de jury zat, maar dat is niet de bedoeling, niet met opzet.

Alle juryleden mochten 3 tot 5 kunstenaars voordragen die uit Gelderland kwamen en steengoede grafiek maakten. Wij allebei hadden Kees Goudzwaard bovenaan onze shortlist staan. Onnodig om uit te leggen waarom, zou je zeggen. Maar het was niet bepaald de bedoeling dat die kunstenaar zou winnen, gezien vanuit het perspectief van de initiatiefnemers van de prijs. 

Wij beiden opperen Kees, naast andere kandidaten. Wie door de andere juryleden werden voorgedragen weet ik niet meer. Wel dat onze eigen Klaas Gubbels bij deze of gene op de lijst stond en die daar ook absoluut hoorde te staan. Maar onze, jouw indruk en die van mij, was toch wel dat 'men' vond dat Klaas de prijs dit jaar moest winnen. Naar ons idee werd deze onmiskenbare grootmacht er een beetje al teveel en al te gemakkelijk doorgedrukt. En dat schoot in het verkeerde keelgat.

We gingen allebei een beetje zieken zoals dat heet. We kunnen dat allebei ook heel goed, maar ik denk wel dat jij het toen van mij gewonnen hebt. En nu komen we bij dat wat jou, denk ik, kenmerkt: je geeft je nooit zomaar over aan de algehele consensus over wat dan ook, denkt ondertussen niet aan je eigen status die schade kan oplopen door een afwijkend standpunt, maar zegt gewoon wat je denkt. Ik herken me daarin helemaal, maar meen me te herinneren dat jij toen obstinater durfde te zijn dat ik...

Toen duidelijk werd dat het bestuur van deze sympathieke stichting, die de Gelderse grafiek wenste te promoten, naar ons idee 'een verborgen agenda' had die eigenlijk niet echt verborgen werd, iets dat het bestuur van de stichting ook weer siert, kwam jij op het briljante idee om het volgende te zeggen; ik ben het nooit vergeten.

Jij: 'Maar beste ... [naam van de voorzitter van het bestuur]: 'Waarom vraag je ons om zitting te nemen in de jury van deze prijs als je allang weet wie die dit keer moet winnen? Dan had je ons toch ook even kunnen bellen? Of we ermee akkoord waren? Dan hadden we niet bij elkaar hoeven komen en niet al die namen hoeven ophoesten.'

Ik had het beslist zelf gezegd willen hebben, maar had net iets meer schroom dan jij, als je begrijpt wat ik bedoel. En toch beaamde ik het onmiddellijk en hadden we er naderhand echt heel erg veel schik over. Het was zo surreëel en zo grappig tegelijk. Ons verzet werd ons niet in dank afgenomen, maar wel gerespecteerd. Dat is klasse. Soms gaan die dingen zo. 

Ik bewaar eindeloos toffe herinneringen aan Cees Andriessen, aan Ad Gerritsen, aan Leen van Weelden, de grote voorzitter. Aan jou. En jij hebt wellicht meer voor me gedaan dan ik me nu zo gauw kan herinneren. Een deel heb ik niet paraat, een deel ben ik wellicht ook vergeten. Excuses. 

Wat ik nog wilde zeggen is dit. Marjolijn en jij zagen ergens een schilderij van Gerda, vonden dat erg goed en kochten het aan voor Collectie De Groen. Ik vond dat heel tof. Het werd ook afgebeeld in de eerste catalogus van Collectie De Groen [8]. Ik ben jou en Marjolein dankbaar.

Peter, je bent een heel mooie ziel. Het ga je goed. Ik denk dat je geliefden je weer zullen zien.

Tot weerziens,

Rinke       



 

 

 

 

 

 

 

 
'Je kunt vertellen wat je wilt, iedereen ziet toch iets anders'
Uitgave Collectie De Groen, Arnhem 2024

 

 

[1] Maandag 24 februari 2025

[2] Vermoedelijk ergens in de periode 1990-1995.

[3] 'DWVH' (De Werken Van Herkules) werd door Uitgeverij PlaatsMaken in 1997 geproduceerd en uitgegeven.  

[4] De catalogus 'G. schreibt fremde Briefe', werd uitgegeven door De Witte Mier, Apeldoorn, 2002.

[5] Kunstmuseum, Frederikshavn (DK), van 21 juni t/m 17 augustus 2003. 

[6] Peter Jordaan, 'Herinnering aan een reuzenboom', 2000, zeefdruk op papier, 188 x 97 cm.

[7] Gelderland Grafiekprijs 2003, Stichting Signature Brummen.

[8] 'Je kunt vertellen wat je wilt, iedereen ziet toch iets anders', Uitgave Collectie De Groen, Arnhem, 2024. 

 

      

 

 

maandag 10 maart 2025

Brieven aan Edith Stein #123 'Een raszuiver, mannelijk exemplaar van het Kaukasische type'

 

Grazing Occultation
- work in progress
 
mixed media on paper
ca 160 x 110 cm
 

 

BRIEF 123
aan Edith Stein 
'Een raszuiver, mannelijk exemplaar van het Kaukasische type'
Joseph M. Heij 
Wolfheze

 

Lieve Edith,

Gisteren ging mijn Palestijnse buurman helemaal los. Ik denk dat hij iets had gelezen of gezien. Ik was ineens 'de witte mens'. Nooit eerder gehoord uit zijn mond. Maar wel met alle gevolgen van dien.  

Ik was altijd de buurman die goed kon luisteren, die hem chocola gaf die ik kreeg maar niet lustte, die begrip had voor de overbodige gedachte dat god bestond en meer van ons mensen verwacht dan mij lief is. Die oordeelt, over levenden en doden. Die in het vuur werpt die niet sporen, die niet bukken of buigen. Die niet knakken. Ik probeerde begripvol te zijn. Dacht ik echt, Edith. Inclusief te denken. Zo welbespraakt mogelijk te luisteren en te incasseren. Als een vrolijk lam waar men vanwege de lente lamsvlees van maakt.
Maar sinds gisteren ben ik, begrijp ik nu, een raszuiver, mannelijk exemplaar van
het Kaukasische type, een ondersoort van homo sapiens sapiens en dat heeft eindeloos veel meer consequenties dan ik ooit kon bevroeden. Die ondersoort, zeg een soort Untermensch heeft, zo begrijp ik, zoveel op zijn geweten dat ie alle recht om te spreken, of te schrijven, verloren heeft. Net als jullie Joden.

Dankzij mijn witte huidskleur ben ik zo enorm bevoorrecht of, om het een beetje intellectueel te zeggen, zo uiterst gepriviligeerd en daardoor volkomen verdacht en zonder enig spreekrecht. Ik begrijp dat Trump en de zijnen in de USA momenteel korte metten maken met die manier van denken, ze noemen dat woke, en dat zijn Europese volgelingen van plan zijn om exact hetzelfde te doen. Zelf wil ik liever eerst begrijpen wat die boze medemensen met een huidskleur, die net een tint verschilt van de mijne, precies bedoelen en wensen te bereiken voordat ik mij er tegen ga verzetten. 

Ik begrijp dat verzetten geen zin heeft omdat men zich op die manier onmiddellijk verdacht maakt. Als iemand een vieze scheet laat, mag je nooit zeggen dat jij dat niet was. Want juist dan ben je een exemplaar van de ondersoort die het nog ontkent ook. Ook al liet je helemaal geen wind. Geen ontkomen aan dus. Zo moet je het geloof ik zien. Herken je dat Edith? Dat je, als je iets ontkent, het juist gedaan moet hebben en wanneer je niks zegt eveneens schuld bekent maar net iets minder ernstig gestraft hoeft te worden?

Lees alsjeblieft even de volgende brief en vertaal die voor jouw Joseph in net Duits, wil je? Stuur die per omgaande terug want ik hoor dat de post niet elke dag meer bezorgd wordt

 

Herr Adolfus Schicklgruber
Humboldtstraße 31
Linz
Östereich


Ostenbach I Die Niederlände I 24 Dezember 1907

Beste Adolfus,  

Wat een in en in droevig nieuws bereikte mij deze week. Uw lieve, liever moeder is er niet meer voor u.

U kent mij niet. Ik ben een oude vriend van uw ouders. Ik ken u vanaf uw geboorte. Ik ken uw zusjes en uw broertjes, de doden en de levenden. U kent mij niet. Ik ken het lijden van uw ouders toen hun kinderen stierven, - niet allemaal stierven ze, u ook niet, dat is beslist de Voorzienigheid - ik heb uw vader en moeder steeds een condoleance gestuurd. Maar eerst was er de vreugde voor de geboorte en de doop. Ook dan stuurde ik mooie kaarten. Misschien hebben ze die bewaard en kunt u zien hoeveel ik van hen hield en van alle nageslacht die zij wisten te verwekken. Soms bij de een, dan weer bij de ander. Ik bedoel uw vader die elke keer als zijn vrouw stierf of een kind troost zocht bij een nieuw lief. Ik begrijp dat als geen ander.

Uw moeder had borstkanker met uitzaaiingen. Of een andere soort, maakt niet uit. Uitzaaiingen zijn nu eenmaal uitzaaiingen. Het kwaad nestelt zich met gemak en overal. Er helpt geen lieve moedertje aan. U heeft haar, uw moeder, niet de kanker, zeer bewind. U ging weer bij haar wonen, u schoof uw bed naast het hare. U verpleegde en verzorgde haar alsof uw Klara net zo heilig was als die van Assisi. Als de dokter kwam wist u zich kleiner te maken dan nodig was. Maar het siert u. Uw vermogen tot empathie moet enorm groot zijn; ik bewonder u daar om.  

U ontwierp de grafsteen voor beide uw ouders: Alois en Klara. Het is een mooi tableau geworden. Uw vader is jong gestorven, alhoewel niet in zijn gloriedagen, dat heeft de Voorzienigheid hem bespaard.  Uw moeder die Gods wil steeds volgde zonder klagen heeft behoorlijk geleden onder uw vader.  Maar dat zit in de evolutie en heeft niets met God te maken. Mannen zijn nou eenmaal al gauw dominant en dat moet je hun niet al te kwalijk nemen want hun ego is doorgaans erg kwetsbaar. Mannen moeten regeren, niet omdat zij daartoe in staat zijn, maar omdat vrouwen geroepen zijn tot het zogen van het nageslacht. Dat regeren is niet makkelijk, dat is een door de Voorzienigheid niet altijd geziene en niet altijd gehonoreerde last. De boel in goede banen leiden is en vaak een veel zwaardere belasting dan het baren en zogen van een werpsel. Jet is iets dat Adrew Tate haarscherp ziet, maar ik zal u niet belasten met voorkennis.   

Nu beide uw ouders dood zijn en u boven zich geen broer weet die u in de juiste baan om de aarde kan leiden - iets dat uw grote broer Alois jr. echt niet kan - en uw twee zussen, Angela en Paula ook niet, aangezien vrouwen in uw tijd bepaald niet meetelden, zal het u zeer waarschijnlijk, om een Duits woord te gebruiken, bijzonder zwaar vallen om überhaupt verder te leven zonder de zwaarte te voelen die de meeste mensen op zo'n moment voelen. Mocht u een en ander overleven, dan behoort u beslist tot de sterken der sterken. Mocht u het niet overleven, dan bent u zwakker dan ik dacht; ik reken u tot de heel sterken, iets dat ik, uw dienaar Joseph, heb aangevoeld zoals een belangrijke boeddhistische monnik wist wanneer er ergens op de toppen van de wereld, de Himalaya, een nieuwe zoveelste Dalai Lama geboren werd die uiteraard de huidige nog levende Dalai kwam te vervangen.

Haast, Adolfus, is daar nooit bij, de mensheid heeft geen duizend jaar voor de boeg maar eindeloos veel langer. Neem dus van Joseph, een goede penvriend van uw ouders - iemand uit een ander land die al heel wat jaren met uw vader en moeder correspondeerde en die in die zin een echte vriend was aan dat geduld een schone zaak is en een uiterst betrouwbaar richtsnoer voor de komende ontwikkelingen- dat het goed komt. Bij ons in Wolfheze zeggen ze dat geduld een schone zaak is. En dat moge u, door de Voorzienigheid, in overvloedigheid gegeven zijn.

Eigenlijk was dit, strikt retorisch gezien, het beste moment op de brief te stoppen, maar ik wilde graag nog iets zeggen, beste kerel. Ik hoop echt dat u mij antwoordt want een e ander gaat me echt aan het hart. Ik hield enorm veel van ouders wier lot u hopelijk door de goden bespaard blijft. Mag de god u, Adolfus Schiklgruber,   zegenen met een enorm groot gezin dat haar oorsprong waardig is.

Een nederige maar dankbare groet uw beide ouders gekend te hebben zoals alleen God iedereen kent.

Uwe Joseph Maria

 

Edith, laat me weten of ik dit goed doe. Of ik het juiste schrijf. Ik neem aan dat de jonge jongen in de verste verte niet weet waar hij met de ziel naartoe moet. Toen zijn vader stierf, was Adolfus zijn verstand kwijt, toen zijn moeder overleed zijn ziel. Misschien zit daar het probleem?          

Een goede groet,

Jouw Joseph