Oude vriend schrijft novelle V
In de tijd dat Egbert en ik het gymnasium in Ede doorliepen was de wereld om ons heen nog christelijk te noemen, niet alleen doordesemd van de tale Kanaäns maar ook moraal en uiteraard een wereldbeeld dat daar onder lag. Egbert kwam uit een wat zwaarder milieu dan ik maar ik herinner me dat niet zo; we zaten aardig op dezelfde golflengte, al was Egbert al meer bewust van de strijd die Marin Luther King samen met vele anderen voerde tegen discriminatie en onderdrukking van de Afro-Amerikaanse bevolking in de VS en is dat verschil tot op de dag van vandaag waarschijnlijk blijven bestaan.
In 'Over leven' pelgrimeert Hilda, de hoofdpersoon uit de novelle, van hier naar daar en ontmoet een Somalische jongeman die is gevlucht van daar naar hier. Pelgrim ontmoet vluchteling. Het verhaal bouwt op van een nog levende maar beslist allang zieltogende - lees als je wilt terminale - religieuze gemeenschap die zich klaarmaakt voor het jaarlijkse hoogtepunt van deze tweeduizend jaar oude religie: de mens die terugkeert uit het dodenrijk; het overledene familielid dat na twee dode nachten weer monter als altijd opstaat uit de hersendood, uit het ui steen gehakte graf stapt en doodleuk verschijnt aan zijn of haar of hen geliefden; de doodgemartelde verzetsstrijder die vlak voor het einde riep Free Free Your Mind en dat nu weer doet. Het is jammer dat deze mens een Jood was en Jezus heette, want anders zouden we luisteren. Nu liever niet. Geen tijd voor onzin, geen zin in achterhaalde leugens.
Ik zeg wel dat deze indigenous community de meest wonderbaarlijke terugkomst uit het rijk der morsdoden viert als een wonder van de natuur die geregeerd wordt door de in deze kraal aanbeden godheid, maar midden in de nacht wachten op deze alle wetenschap tegensprekende verschijning is niet zo vanzelf sprekend als de lezer zou denken. Elke religie legt zichzelf regels op die het spel ordentelijk moet laten verlopen; wil een enthousiast gelovige iets anders dan dat wat al duizend jaar hetzelfde is, dan botst die al gauw op een muur van hardnekkig onbegrip. Gelukkig lukt het Hilda de gemeenschap waar amper beweging of leven in zit in beweging te krijgen. Het schattige, stokoude en nog altijd goed onderhouden kerkje blijft de nacht van zaterdag op zondag, de Paasnacht, open en iedereen is welkom om de komst van De Opgestane Heer mee te maken, precies zoals iedereen op oudejaarsavond wacht tot het twaalf uur is en het nieuwe jaar kan worden begroet.
Midden in deze doorwaakte nacht waar tegenwoordig zowat iedereen rustig en volmaakt onverschillig doorheen slaapt vindt er een rituele seance plaats. Haile, de Somalische vluchteling, wil graag sterven. Omdat we zover van onze oorsprong zijn afgedwaald zou het erop kunnen lijken dat de jongeman ritueel wordt geslacht, maar dat mag in Nederland niet, niet bij leden van de ondersoort homo sapiens, wel bij andere zoogdieren, of dat Haile geëuthanaseerd wil worden, iets waar liberaal verlichte zielen rode koontjes van krijgen. Nee, het is louter spiritueel. Het is in de geest. De vluchteling vindt zijn eeuwige thuis in de dood van het ego; in Paulinische termen heet dat: Haile wil sterven aan zichzelf en Christus aandoen, wenst de oude mens te verruilen door de fonkelnieuwe. Alle erfzonden worden afgewassen, het eeuwige leven wordt beërfd. - Zoek maar op al die rare woordjes. -
Het verschil tussen de weg die Egbert na de middelbare school heeft afgelegd en de mijne is groot. Egbert bleef na het gymnasium verankerd in de geloofsgemeenschap waaruit hij stamde, innig verbonden met zijn vader die op late leeftijd dominee werd. Ik ging naar de grote stad, miste de aansluiting met een kerkelijke community en verloor zowat alle contact met de eigen religieuze roots. Ik verloor onderweg de tale Kanaäns, de heilige teksten, de liederen, wist niet hoe religieuze inborst met anderen te delen in een troostrijk ritueel, raakte steeds verder verwijderd van een wereldbeeld waar ik zoveel om had gegeven. Nietzsche werd mijn spirituele vriend.
Nietzsche was de pelgrim met wie ik een tijd optrok. En nog steeds sla ik met hem de meest aanlokkelijk exotische wandelpaden in, om samen het christendom om zeep te helpen, netjes gezegd, te ontmythologiseren of te deconstrueren. Tot er helemaal niets meer van dat geloof over is. Denken we, huppelend en zingend, steeds dezelfde berg beklimmend en weer afdalend, tot we minder dan een ons wegen, almaar meer in onszelf gelovend - precies zoals het de Übermensch betaamt - almaar vrolijker, in de wetenschap dat we, op weg naar het hoogste, alle ballast der metafysica van ons hebben afgeschud.
Wat me ontroerd is dat Egbert en ik na 40 jaar woestijn helemaal niet ver van elkaar vandaan zijn geraakt. Sterker nog, ondanks het feit dat we allebei met lede ogen aanzien dat de God van de christenen in Nederland in het sterfhuis wacht tot de engelen hem komen halen, pelgrimeren we lustig verder met links van ons de vrolijke Nietzsche en achter ons de goedlachse Jezus. Uiterst prettig gezelschap.
Wat Egbert binnen de kerk deed, probeerde ik daarbuiten: de onverwoestbare schittering van het evangelie van Jezus Christus nog net ietsjes beter te begrijpen. Zoiets kan alleen in gezelschap van een uiterst begaafde advocaat van de duivel.
Over leven heeft me ontroerd. Omdat ik zag dat we dezelfde weg hebben afgelegd en niet dezelfde weg hebben afgelegd, dezelfde rivier overstaken en niet dezelfde rivier, dat wij het waren en niet waren. Dat alleen een dode god eeuwig leeft.