One Giant Step for a Man
pen, kleurpotlood, aquarelverf en droge naald op papier
32 x 48 cm
Future Odyssee
Een van de mooiste dingen die men op warme zomeravonden kan doen is ’s avonds voor de eigen tent gaan zitten en zo lang als men het vol kan houden naar de zwarte lucht kijken. Liefst ver verwijderd van de lichtvervuiling van grote steden. Met de pijnlijke nek in de rug gedrukt, ziet men op glasheldere avonden niet alleen veel teveel sterren die ons bijna het zicht op de sterrenbeelden bij ontnemen, maar ook de contouren van het eigen melkwegstelsel dat veel zichtbaarder is dan thuis. Onze galaxy blijkt geen vage vlek maar een clustering van miljoenen sterren. Door de lucht knipperen vliegtuigen aan en uit, reizen snelle, lichtende satellieten en schieten vallende sterren. De vraag reist dan al snel hoe groot het heelal eigenlijk is.
Wanneer men zoals de meeste geleerder aannemen, gelooft dat het heelal nog altijd uitdijt, vermoedelijk steeds sneller uitdijt zelfs, reist ook de vraag waar dit alles vandaan komt. Is het heelal groter dan ooit, dan moet het ooit ook veel kleiner zijn geweest. Volgens de kosmologische theorie van de Big Bang zou alles wat nu tot één enkel punt in de verleden tijd te herleiden zijn, want alles wat van eenzelfde punt vandaan reist, moet, terugreizend in de tijd, noodgedwongen op datzelfde punt uitkomen. Dat kleinste puntje, zegt men, moet onmogelijk heet en oneindig dicht zijn geweest. Even daarvoor, voor dat puntje, bestonden ruimte noch tijd, zodat we het ‘even daarvoor’ net zo goed weer kunnen schrappen. We hebben het, volgens de geleerden, misschien over 13,7 miljard jaar.
In een serie werken met de titel The Game of Patience (2003-2007) heb ik me gebogen over de vraag wat God moet hebben gedacht toen Hij het heelal schiep. Wat moet er in het oneindige niks, in de tijd voor de oerknal – of de 'niet-tijd' voor de oerknal – zijn ‘gebeurd’ dat God zich ging afvragen of er niet ‘iets’ moest komen in plaats van ‘niets?'
Afgelopen zondagnacht (21 augustus 2011) zond een of ander televisiekanaal een lange documentaire uit over een Amerikaans echtpaar op leeftijd dat een heel leven lang doof was geweest en een groot verlangen had om te kunnen horen. Beide echtlieden hadden geen benul wat geluid precies was; aan het begin van de documentaire fantaseren ze er dan ook naar hartenlust op los. De documentaire werd gemaakt door de dochter van het echtpaar die de twee op de voet volgde. Omdat de huidige medische techniek, met operaties en peperdure apparaatjes, voor mensen die stokdoof zijn ‘een soort horen’ mogelijk maakt, wilden de twee allebei zo’n ding in hun hoofd hebben. Ze werden geopereerd en kregen een implantaat net onder de hoofdhuid op het achterhoofd. Dat apparaat werkte overigens alleen maar als er ook een uitwendig gehoorapparaat op het kaalgeschoren achterhoofd werd gezet.
Hoogtepunt was het moment dat beiden voor het eerst van hun leven iets ‘hoorden.’ Toen het heuglijke moment was aangebroken, zette de dokter in het ziekenhuis het dubbeldeks apparaat aan en moedigde hij de dove mevrouw aan 'iets' te zeggen. Met van spanning en angst gebroken stem zei ze: ‘Hello, hello.’ Ze zei het meer tegen zichzelf als tegen een ander. Het klonk alsof ze kennis maakte met een alien. Maar die alien was zij zelf. Het was bijzonder en ontroerend om naar te kijken. Wat beiden precies konden horen bleef, omdat beiden geen enkel referentiekader voor geluiden bleken te hebben, de hele film lang een raadsel. Vooral in het begin hadden ze geen benul van wat ze hoorden. Zo meenden ze bijvoorbeeld dat kabbelende water een hels kabaal maakte, terwijl het iets heel anders was dat zo’n herrie maakte. Om de haverklap werd het gehoorapparaat dan ook uitgezet. Ze werden er gek van, van al die geluiden. Zo ongeveer stel ik me 'de god van begin en einde' voor.
Ergens in de tijdloze zee van tijd schiep god hemel en aarde. Een heleboel hemelen en een heleboel aardachtige planeten. Hij of zij kon maar niet wennen aan de geluiden, het licht, de geur, de bonte kleuren, laat staan aan de onappetijtelijke en onuitputtelijke begeerten van levende wezens. Maar omdat hij wist dat het heelal zou blijven uitdijen en op den duur zou afkoelen, wist hij ook dat het straks weer rustiger zou worden om de doodeenvoudige reden dat leven rustiger wordt als het afkoelt. Aan 'het einde van alles' herneemt god alle projecties en frommelt het heelal weer op tot een minuscuul klein propje. Alles is vergeten. Het enige verschil met ‘vroeger’ is dat hij nu een zoon heeft met wie hij door de lege kosmos vaart, zwemt of scheurt. Misschien dat de god geen beul heeft van wat hij zojuist maakte, zoals de oudjes uit de documentaire geen benul hadden wat ze hoorden. Als je het niet snapt, kun je het gewoon weer uitzetten.
‘Hello, hello.’
Future Odyssee, 2001
potlood, pen en acrylverf op papier
70 x 100 cm