Beste Joseph,
Even een korte reactie op jouw brief; mijn twee omschrijvingen
betreffen de
manier waarop de term 'heks' ingezet wordt door, inderdaad, de
beschouwer. Dat
is een zeer gelimiteerd antwoord op jouw vraag. Wie of wat een
heks is, daar zouden
we een eeuwenlange briefwisseling over kunnen voeren. Mijn
vriendin vertelde me
dat ze jouw vriend had horen opmerken dat Jezus wellicht ook een
heks was. Ik
zou zelf zeggen dat als de beste man bestaan had hij in mijn ogen
geen heks was
maar toch begrijp ik in zekere zin waar jouw vriend op doelde.
Waar ik me in mijn vorige brief op probeerde te concentreren is de
gedachte dat
de term een soort joker is die ingezet kan worden zodra er sprake
is van een
vrouw die een bepaalde eigenzinnigheid of kracht tentoonspreidt of
die op wat
voor wijze dan ook gezien wordt als een bedreiging. De definitie
van het begrip
“heks” wordt door een externe entiteit als label op de
desbetreffende persoon
geplakt.
Heb je al eens gekeken naar de etymologie van het woord heks?
Daarin regent het
verwijzingen naar hoeren, hagedissen, hagen (wellicht een
verwijzing naar de
bosheks) en geslachtsdelen.
In een Limburgs etymologisch woordenboek kwam ik de opmerking
tegen dat heks verwijst
naar 'kleine wervelwind'. Prachtig!! Laat die bezemstelen maar
thuis, de heks is
zelf de wervelwind!
Als ik zelf nog een bijdrage mag leveren aan
dit onderzoek
naar de heks zou ik het volgende willen toevoegen; ik denk dat
heksen een vorm
van kennis en wijsheid vertegenwoordigen die gekoppeld is aan
emotie en
intuïtie. Waarbij ik niet wil zeggen dat er niet óók een element
van ratio en
wetenschap behelst ligt in hun kennis, maar het verschil zit ‘m in
het belang
dat toegedicht wordt aan die ‘objectieve’ en meetbare kennis en de
positie van
de mens ten opzichte van haar omgeving. Ik denk dat heksen
zichzelf minder
antropocentrisch opstellen. Alleen al daarvan zou de hedendaagse
mens wat
kunnen leren.
Joseph, ik voeg hieronder nog even een stukje
etymologie toe
over het woord 'heks'.
Fijne dag vandaag!
Penny
In de tijd waarin de heksenvervolgingen begonnen ontleend aan Duits Hexe ‘id.’, ontwikkeld uit hagazussa, hetzelfde woord als mnl. hagetisse. In middeleeuwse glossen staan deze woorden meestal vertaald met Latijn striga of furia, die beide in middeleeuws Latijn ongeveer de betekenis ‘boze heks, hoer’ hebben.
Bij mnl. hagetisse ‘heks’ horen: ohd. hagazussa [9e eeuw; Polomé 1987], ook hāzus, hāzissa [10e eeuw; id.] (nhd. Hexe, > nzw. häxa); oe. hægtesse, hægts (ne. hag); wrsch. < pgm. *haga-tusjō-. Het tweede lid moet wrsch. geïdentificeerd worden met nno. dial. tysja ‘elf’, nde. tøs, nzw. tös ‘meisje’, nno. dial. taus ‘dienstmeisje’ en misschien Westfaals dūs ‘duivel’. Daarvan is de etymologie onbekend; de hierbij wel genoemde wortel pie. *dhu(o)s ‘geest’ (Oudlitouws dvãsas, Oudkerkslavisch duchŭ, Gallisch dusius) is klankwettig niet te verantwoorden, want pie. *dh > pgm. *d. Anderen leggen verband met → haten, daarbij een grondvorm *haga-hatusī- veronderstellend.
Het eerste pgm. *haga- lid wordt traditioneel geïdentificeerd met pgm. *haga(na)- ‘omheining, haag’, zie → haag. Voor de betekenis denkt men dan bijv. aan ‘bostovenares’ (bij een al vroege bijbetekenis *haga- ‘bos’) of ‘verbergende tovenares’ (bij ‘omheinen’ = ‘verhullen, verbergen’).
Lit.: E.C. Polomé (1987), ‘Althochdeutsch hag(a)zussa “Hexe”: Versuch einer neuen Etymologie’, in: R. Bergmann e.a. (red.) Althochdeutsch 2 (Wörter und Namen. Forschungsgeschichte), 1107-1112