dinsdag 5 juli 2022

Brieven aan Joseph Heij #Penny3 'Een kleine wervelwind'



 

 

BRIEF 3 
aan Joseph Heij
'Een kleine wervelwind'
Pennyroyal 
The Woods, onbekende locatie

 

Beste Joseph,

Even een korte reactie op jouw brief; mijn twee omschrijvingen betreffen de manier waarop de term 'heks' ingezet wordt door, inderdaad, de beschouwer. Dat is een zeer gelimiteerd antwoord op jouw vraag. Wie of wat een heks is, daar zouden we een eeuwenlange briefwisseling over kunnen voeren. Mijn vriendin vertelde me dat ze jouw vriend had horen opmerken dat Jezus wellicht ook een heks was. Ik zou zelf zeggen dat als de beste man bestaan had hij in mijn ogen geen heks was maar toch begrijp ik in zekere zin waar jouw vriend op doelde.
Waar ik me in mijn vorige brief op probeerde te concentreren is de gedachte dat de term een soort joker is die ingezet kan worden zodra er sprake is van een vrouw die een bepaalde eigenzinnigheid of kracht tentoonspreidt of die op wat voor wijze dan ook gezien wordt als een bedreiging. De definitie van het begrip “heks” wordt door een externe entiteit als label op de desbetreffende persoon geplakt.

Heb je al eens gekeken naar de etymologie van het woord heks? Daarin regent het verwijzingen naar hoeren, hagedissen, hagen (wellicht een verwijzing naar de bosheks) en geslachtsdelen.
In een Limburgs etymologisch woordenboek kwam ik de opmerking tegen dat heks verwijst naar 'kleine wervelwind'. Prachtig!! Laat die bezemstelen maar thuis, de heks is zelf de wervelwind!

Als ik zelf nog een bijdrage mag leveren aan dit onderzoek naar de heks zou ik het volgende willen toevoegen; ik denk dat heksen een vorm van kennis en wijsheid vertegenwoordigen die gekoppeld is aan emotie en intuïtie. Waarbij ik niet wil zeggen dat er niet óók een element van ratio en wetenschap behelst ligt in hun kennis, maar het verschil zit ‘m in het belang dat toegedicht wordt aan die ‘objectieve’ en meetbare kennis en de positie van de mens ten opzichte van haar omgeving. Ik denk dat heksen zichzelf minder antropocentrisch opstellen. Alleen al daarvan zou de hedendaagse mens wat kunnen leren.

Joseph, ik voeg hieronder nog even een stukje etymologie toe over het woord 'heks'.
Fijne dag vandaag!


Penny

 

heks zn. ‘kwaadaardige tovenares’
Mnl. hexe ‘boze tovenares’ [1400-20; MNW-R]; vnnl. hexe [1562; Kil.]. Eerder al mnl. hagetisse ‘heks’, als vertaling voor Latijn strix [1240; Bern.].

In de tijd waarin de heksenvervolgingen begonnen ontleend aan Duits Hexe ‘id.’, ontwikkeld uit hagazussa, hetzelfde woord als mnl. hagetisse. In middeleeuwse glossen staan deze woorden meestal vertaald met Latijn striga of furia, die beide in middeleeuws Latijn ongeveer de betekenis ‘boze heks, hoer’ hebben. 
 
Opvallend aan de Middelnederlandse vorm is de homonymie met hagetisse ‘hagedis’ (zie → hagedis), een dier dat veelvuldig met kwaadaardige tovenarij in verband werd gebracht en dus heel goed volksetymologische invloed uitgeoefend kan hebben. De herkomst van deze woorden is onduidelijk.

Bij mnl. hagetisse ‘heks’ horen: ohd. hagazussa [9e eeuw; Polomé 1987], ook hāzus, hāzissa [10e eeuw; id.] (nhd. Hexe, > nzw. häxa); oe. hægtesse, hægts (ne. hag); wrsch. < pgm. *haga-tusjō-. Het tweede lid moet wrsch. geïdentificeerd worden met nno. dial. tysja ‘elf’, nde. tøs, nzw. tös ‘meisje’, nno. dial. taus ‘dienstmeisje’ en misschien Westfaals dūs ‘duivel’. Daarvan is de etymologie onbekend; de hierbij wel genoemde wortel pie. *dhu(o)s ‘geest’ (Oudlitouws dvãsas, Oudkerkslavisch duchŭ, Gallisch dusius) is klankwettig niet te verantwoorden, want pie. *dh > pgm. *d. Anderen leggen verband met → haten, daarbij een grondvorm *haga-hatusī- veronderstellend.

Het eerste pgm. *haga- lid wordt traditioneel geïdentificeerd met pgm. *haga(na)- ‘omheining, haag’, zie → haag. Voor de betekenis denkt men dan bijv. aan ‘bostovenares’ (bij een al vroege bijbetekenis *haga- ‘bos’) of ‘verbergende tovenares’ (bij ‘omheinen’ = ‘verhullen, verbergen’). 
 
Een semantisch aannemelijkere interpretatie van het eerste lid in *haga-tusjō- wordt voorgesteld door Polomé (1987). Hij voert de volgende glossen aan: ohd. hegidruos(a), hegidruosī, mnd. hagedrōse en mnl. haechdroese, alle met de betekenis ‘geslachtsdelen’. Het eerste lid wordt verbonden mhd. hagen ‘fokstier’, nhd. Hecke ‘voortplanting’, me. hacche(n) ‘zich voortplanten’ (ne. hatch ‘uitbroeden’), en buiten-Germaans misschien Lets kakale ‘penis’. 
 
Aan heksen wordt al van oudsher losbandigheid en magische invloed op de seksuele lustgevoelens toegeschreven. In vrije bewoording kan de heks dan oorspr. omschreven worden als ‘sekstovenares’.

Lit.: E.C. Polomé (1987), ‘Althochdeutsch hag(a)zussa “Hexe”: Versuch einer neuen Etymologie’, in: R. Bergmann e.a. (red.) Althochdeutsch 2 (Wörter und Namen. Forschungsgeschichte), 1107-1112