vrijdag 15 juli 2022

Leen van Weelden #inmemoriam2

 


 [0]



Dag Leen, [1]

 

Dank je dat ik op je afscheid iets mag zeggen;

je hebt teveel vertrouwen in me.

Je snapt wel dat ik tegen jou praat toch?

Tegen wie anders?


Als ik iets raars zeg moet je het gewoon zeggen.

Het is niet goed dat je geen weerwoord hebt.

Ik vond het soms leuk om te voeren.

Dan werd je boos.

Jij bent ook niet voor de poes.

Oog om oog, tand om tand.

Ik zeg vaker rare dingen.

Het is een vreemd soort Gilles de la Tourette.

Jij zag wel dat ik het niet altijd verkeerd bedoelde.


Deze woorden aan jou zijn ook van Gerda.

Ze zijn voor jou en voor Hennie en voor je dochters.

Je zou boos worden als ik hen vergat.

Dus vergeet ik hen niet.

Ik wil je niet boos zien.

 

Je hebt veel voor mij gedaan, heel veel.

Voor mijn kunstenaarschap.

En nog veel meer voor mij betekend.

Voor mijn hart.

Soms zei ik: ‘Leen, je hebt veel voor mij gedaan. Heel veel.’

Dan zei je: ‘O ja, wat dan?’

Ik zei dan: ‘Tja, wat eigenlijk niet … ?’

Je gaf nooit antwoord.

Ik zei soms: ‘Ik denk dat ik mijn overzichtstentoonstelling 

in het Arnhems Museum aan jou te danken heb.’

Je gaf geen antwoord.

Ik wist genoeg.


Je vond het rot dat kunstenaars de dingen die jij voor hen deed in het Gelderse,

vaak niet op hun cv zetten: Te provinciaal.’

Te provinciaal. Dat is raar.

De provincie is de wereld. 

Net zo goed als de hele wereld een provincie is.

Ik heb een boek aan je opgedragen, maar dat ligt niet in de boekwinkel. [2]

Ik heb je beloofd een boek aan je op te dragen dat wel in de winkel ligt.

Je moet de eer delen met Hennie, en met Cees-Bonnie. [3]

Ik hoop dat je me gelooft op mijn woorden.

Of je denkt nog altijd: 

‘Ja ja, dat zegt hij nou wel, maar komt er ooit nog zo’n boek?’

En: 

‘Houdt die man zich aan zijn woord?’

Ik weet wat je wilt vragen:

En wanneer krijgt Gerda een eigen monografie?’

Ik vind het leuk om je op stang te jagen, dus zeg ik:

Maar Leen, hoezo moet Gerda ook een boek?’

 

Twee dagen na 18 januari, toen je voor de laatste keer jarig was, 

stuurde ik je de volgende mail:


"Dag Leen,

Onder het mom van 'beter twee dagen te laat dan drie dagen' 

wilde ik je graag feliciteren met je 83ste verjaardag.

Ook namens Gerda.

We brachten jou en Hennie afgelopen dinsdag bloemen, 

precies op de heuglijke dag.

Hennie zei, toen ze de twee bossen rozen aannam:

'Rinke, alweer bloemen? Je kunt ze beter aan Gerda geven.'

Maar dat vond ik geen goed idee, want Gerda krijgt haar bloemen heus wel.

Ik had twee bossen lichtgetinte rozen in handen 

en zei Hennie dat ze er 1 mocht uitkiezen.

Ze zei: 'Dan neem ik deze. Dat vind ik de mooiste bos.’

'Hennie, dan is die andere bos voor Leen.'

Hennie dacht dat jullie samen maar 1 bos rozen kregen, maar dat was niet zo.

Leen, misschien had ik je beter weer een cd kunnen geven. 

Maar ja, dan had Hennie gezegd:

'Alweer een cd?'"

 

Weet je Leen, soms was jij bijna een vader voor me.

Jij kon mij het gevoel geven dat ik echt een goede kunstenaar was.

Daar ben ik je dankbaar voor.

Hopelijk mag ik gauw weer eens langskomen.

Ik neem dan een nieuwe prent mee. Een litho.

Zeg tegen Hennie dat ze niet vergeet te zeggen:

'Alweer een prent.'

Een warme groet, van Arnhem naar Arnhem,

Rinke"


Dat was de mail.

De beloofde prent kreeg je.

Hennie zei niet: 

‘Alweer een prent?’

 

En nu nog het punt waar je niet bepaald op zit te wachten. 

Of wel.

Het geloof van onze voorvaderen. 

Het geloof van oude moeders.

Het geloof van kleine kinderen die net zo goed weer oud werden, of niet.

Je wist dat ik er iets over ging zeggen.

Je wist dat ik iets zou zeggen over de tekst aan de binnenzijde van je rouwkaart.

Ik twijfelde enorm of ik dat wel zou doen.


Dietrich Bonhoeffer. [4]

De jonge, Duitse predikant die in 1939 veilig in Amerika zat, 

maar terugging naar Duitsland.

Naar het land waar de duivel woonde.

Hij ging omdat het geloof van zijn voorvaderen dat vroeg. 

Dat was het evangelie van Jezus Christus.

Het doet denken aan Zelensky en Oekraïne.

Omdat Bonhoeffer het kwaad niet duldde, betaalde hij met zijn jonge leven.

Zo’n geloof kon je bewonderen.


In ons hedendaagse leven hebben we geleerd 

het geloof der vaderen en de hoop van stokoude moeders te wantrouwen 

- soms teveel denk ik. -

Ik denk wel dat de liefde eeuwig is.

Ik denk niet dat onze oude vaders en moeders dat verkeerd zagen, 

ook al snappen wij weinig van hen en zij weinig, of nog minder, van ons.

'God', zei Jezus, 'is een god van levenden, niet van doden.' [5]

Ik ben een dom kind Leen, dat ik dat geloof.

De laatste tijd dacht ik vaak:

'Ik schrijf je nog en dan zeg ik dat ik dat denk.'

Maar dat lukte natuurlijk niet; ik weet niks meer dan jij.

Dat je mij het woord geeft, vind ik lief van je.

Dat je niks terug kunt zeggen, vind ik niet leuk.

Ik hoop dat ik zei wat je dacht dat ik zou zeggen.


Ik mag nog één ding zeggen, 

maar dat zijn, gelukkig, 

de woorden van Gerrit Kouwenaar, 

door jou in mijn mond gelegd.

 

 

 ik heb nooit


Ik heb nooit naar iets anders getracht dan dit:

het zacht maken van stenen

het vuur maken uit water

het regen maken uit dorst


ondertussen beet de kou mij

was de zon een dag vol wespen

was het brood zout of zoet

en de nacht zwart naar behoren

of wit van onwetendheid


Soms verwarde ik mij met mijn schaduw

zoals men het woord met het woord kan verwarren

het karkas met het lichaam

vaak waren de dag en de nacht eender gekleurd

en zonder tranen, en doof


maar nooit iets anders dan dit:

het zacht maken van stenen

het vuur maken uit water


het regent ik drink ik heb dorst.  [6]

 

 

 

[0]  De foto werd gemaakt in Dudok Arnhem op 19 november 1919. 

[1]  Afscheidswoord voor Leen van Weelden (1939-2022), uitgesproken op donderdag 14 juli 2022 op Moscowa in Arnhem.

[2]  Rinke Nijburg, On the Origins of Cosmic Colors, Arnhem 2017. Dit boek werd tevens opgedragen aan Erik Bosch (1955-2016) en Claske Vogt.

[3]  Cees & Bonnie Andriessen uit Apeldoorn.

[4]  Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) was een luthers predikant en theoloog. Hij studeerde in Berlijn (1924-1927) en in New York (1930). In zijn proefschrift over het thema kerk besloot hij dat de kerk een sanctorum communio moest zijn, een gemeenschap van heiligen.[1] De kerk ìs het lichaam van Christus, het mocht voor Bonhoeffer niet langer gewoon de plaats zijn waar over Christus werd gesproken. Het werd zijn levenslange roeping om aan die opdracht te voldoen. In september 1944 werd hij beschuldigd van samenzwering tegen Hitler. Hij werd overgebracht naar de kelder van de zwaarbeveiligde gevangenis van de Gestapo. Bonhoeffer schrijft zijn laatste brief aan zijn ouders op 17 januari 1945. In februari werd hij in het geheim overgebracht naar het concentratiekamp Buchenwald en uiteindelijk in april 1945 naar het concentratiekamp Flossenbürg. Op 5 april 1945 beval Adolf Hitler de executie van alle niet-uitgevoerde 'samenzweerders' van 20 juli 1944, inclusief die van Dietrich Bonhoeffer. Zie ook: wikipedia.org

[5]  Lucas 20:38: 'Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen in leven.'

[6]  Uit: Gerrit Kouwenaar, Gedichten 1948-1978. Amsterdam: Querido, 1982, p. 113. Zie ook: collecties.kb.nl/nederlandse-poezie