Lieve Edith,
Zo ongeveer al mijn persoonlijke spullen passen in één enkele verhuisdoos. De spullen van mijn vriend passen nog niet eens in één huis. En wat voor huis. En dan heeft ie ook nog eens een groot atelier in de binnenstad van Arnhem. Ik hecht niet aan spullen. Waarom zou ik ook, als ik niet eens aan mezelf hecht? Geen Gautama Boeddha hoeft mij uit te leggen dat het ego zich hecht aan materiële zaken, ik kan zowat alles loslaten. Dat ik mezelf niet loslaat is, denk ik wel eens, omdat mijn vriend mij nog nodig heeft. Nou kan ik best zonder mijn vriend. Mijn liefde gaat uit naar zijn vrouw. Niet dat ik op vrouwen val, Edith. Dat weet je. Natuurlijk kan ik op de bil van een vrouw vallen, maar dat is iets anders dan een echt verlangen. Ik vind de achterzijde van Zuster Jeanne uiterst bevallig, maar zodra ik aan de voorzijde denk, zakt dat wat had kunnen uitgroeien tot een intens en ontembaar verlangen ineens beneden alle peil. Alsof je de pis niet meer kunt houden. Alle lust stroomt weerloos weg.
De doos past onder mijn bed; ik zocht een onderbroek. Die dingen raak ik altijd kwijt, mijn ‘Undiemeister’, het zijn de echte niet. Ik heb er nu nog drie en zocht er eentje die wellicht in de spleet tussen matras en achterkant was gevallen. Meestal ligt er wel een. Meestal vind ik dan ook een stuk of wat zakdoeken van de laatste corona- of griepgolf. Vanochtend meende ik dat ik pis rook. Ik liep naar het toilet om te ruiken of zuster Jeanne of een van de andere uitverkorenen de pot wel had schoongemaakt. Ik heb er lol in om de wc schoon te maken met mijn kleine hogedrukreiniger. Ik zeik alles onder. Ze weten dat ik dat doe, maar ik ontken het altijd. ‘Geen idee’, zeg ik, ‘echt geen idee. Ik plas altijd zittend, dat heb ik van de vrouw van mijn vriend geleerd. Merkwaardig wel dat het toch naar pis ruikt, misschien de Arabische of Joodse buurman?’ Edith, je moet weten dat wij, zelfs op deze gesloten afdeling, toilet en douche moeten delen met onze naaste. Of het gaat om de zoveelste ronde bezuinigingen of omdat er diep over is nagedacht, daar komt een redelijk mens nooit achter.
Onderin de doos zat een klein stokoud HEMA-mapje met een stapeltje foto’s erin: vierkant, glanzend, zwart-wit, ongeveer 8 x 8 cm, Zwitserland. Alleen maar bergen, besneeuwde bergen, gletsjers, watervallen, klaterende beken. Dat klateren hoor je natuurlijk niet. Op slechts twee van de veertig opnames staan mijn ouders. Een keer van veraf waardoor je ze met slechte ogen kunt aanzien voor paaltjes of dennenbomen, op eentje staan ze behoorlijk dichtbij, maar die foto os onscherp. Ik vind dat vervelend, want aan al die besneeuwde puntjes, al die beekjes, gletsjers heb ik helemaal niks. Die zijn en blijven altijd hetzelfde, die veranderen in geen miljoen jaar. Dat is trouwens niet waar Edith, dat is niet waar. Als ik kinderen had, als ik kleinkinderen had, dan kon ik ze laten zien dat er toen nog midden in de zomer grijzige sperma lag op de hoogste Alpentoppen, dat de gletsjers nog een enorm stijfbevroren lid bezaten dat ze richting immer vochtig dal duwden, dat de toppen nog fantastische watervallen ejaculeerden. Maar daar gaat het me nu niet om. Iedereen wordt schijtziek van het milieu. Edith, ik wilde je nog iets vertellen over de Gazastrook, iets vragen, maar ik ben het kwijt ...
Zo graag had ik mijn overleden ouders postuum eens ietsjes beter bekeken. Zo graag wilde ik weten hoe ze naar elkaar keken, of er nog liefde in hun blikken zat, of ze ook nog normale seks hadden, van die seks waarbij ze elkaar in de ogen keken en niet zichzelf zagen maar de ander. Maar met mijn domme puberkop fotografeerde ik bergen, bergen natuur, bergen stenen, bergen bomen. Ik haatte mijn vader toen al, vond mijn moeder een slappe zak, een weinig avontuurlijke vrouw. Ik heb haar wel gezegd: ‘Ga toch weg bij die mislukte misantroop, ga op jezelf wonen, zoek na een zekere incubatieperiode een ander. Maar eerst niet.
Eerst niet zoeken. Geen man. Neem de tijd, neem een tijd waarin je leert niet aan een man te denken, niet voortdurend rekening te houden je vaders vervanger, alsof die je vader werkelijk verving, ooit kon vervangen.’ Dat zei ik. En: ‘Je vader is dood en gelukkig, papa kan wel dreigen met zelfmoord maar dat durft ie toch niet, al zou het hem sieren als hij deze laatste stap kon zetten. Mam, aan gene zijde was hij veel gelukkig dan aan deze kant, ook al ga je elke zomer weer met de vouwwagen naar de Alpen. Straks zijn de Alpen er een keer niet meer en wat moet je dan?’
Toen ik naar die oude foto's keek dacht ik aan Gaza, en, toegegeven, ook een beetje aan Oekraïne, en vroeg me af of degenen die zo’n verschroeide-aarde-oorlog overleven hun mobiel uit de puinhopen wisten te vissen. Want daar staan alle foto’s van de familie op die er niet meer is. Moet je je voorstellen, Edith, dat je dan, net als ik, steeds kiekjes van vette auto’s maakte, van de zijkant, van de voorkant, de binnenkant, het leer, de knopjes op het dashboard. Het is waar: soms maakte je ook een foto van je vrouw, van je kind, van de derde of vierde minder dan van de eerste. En je dacht ook dat dat er veel waren, veel foto’s van je familie, maar toen ze er niet meer waren, waarschijnlijk nooit meer waren. Pas toen viel het je op dat je de verkeerde dingen had gefotografeerd: geen geliefden maar spullen. Dat lijkt me nou echt kut, Edith.
Misschien wil je me een keer, hoeft nu niet, vertellen hoeveel foto’s jij van de Nederlandse Spoorwegen mee mocht nemen van Westerbork naar Birkenau. Het is een lange reis, saai ook, donker, het stinkt naar pis, je kent lang niet iedereen. Je kon niet bellen, zoals nu. Geen internet om de reisplanner te raadplegen, je locatie te traceren. Dan wil je graag foto’s kijken. Ergens in je verwarde brein moet je je afvragen of je je geliefden ooit terugziet. Had je ook zoveel foto’s van bergmeren, van bloemen, gentiaan en edelweiss, of stonden je moeder en zussen op de meeste foto’s. En wat hebben ze gedaan met je foto’s, toen je eenmaal aangekomen op de plaats van bestemming? Meenemen onder de douche lijkt me niet. Dat doet geen zinnig mens. Zaten die in je jas, ergens in de losgetrokken voering? Liet je de jas liggen op het lange bankje of hing je het aan een haakje met een nummer? Zijn er nog foto’s die ik niet heb gezien? Stuur me eens een foto van vlak voor je bekering tot de naarste religie ter wereld.
Dank alvast, en liefs,
Joseph