maandag 22 augustus 2022

Brieven aan Edith Stein #33 'In de schaduw van de zeven zaligheden'

 


 

BRIEF 33 aan Edith Stein 
'In de schaduw van de zeven zaligheden'
Joseph M. Heij
Wolfheze bij Arnhem
 

Beste Wassen Kruis van Trees,

Gisteren zou ik weer naar de kleiclub. Voor de verandering had ik er zin in. Waarom weet ik niet. Misschien omdat het vorige week zo uiterst curieus afliep. Omdat we met z'n alleen in een gesprek terechtkwamen waar ik helemaal geen zin i n had. Maar zeiden ze met alle handen op elkaar: 'Het komt door jou Joseph dat we zo aan het bekvechten sloegen. Toen je er een maand of twee, drie niet was was het veel ontspannender.' 

Om te beginnen gingen we helemaal niet kleien, maar werken met was. Wat een rot spul. Ik was net gewend geraakt aan die grijsbruine klei. Dat was denk ik omdat je was kunt smelten in een pannetje. En dat was omdat we zo'n klimaatcrisis hebben. En dat we wakker moeten worden voor het te laat is. Dat er een goddelijke hittegolf op het programma stond was de creatieve juf even vergeten. Zo flexibel is ze nou ook weer niet. We moesten en zouden was zacht maken op een gaspitje. Iedereen natuurlijk een eigen gasje, want anders wordt het ruzie. 

Ik had het een beetje zacht gekregen en haalde de vormloze klont uit het aluminium pannetje. Ik heb een hekel aan aluminium pannen. Vroeger op de camping aten we altijd uit aluminium. Lekker lichtgewicht, zei mijn vader. Maar met een ijzeren vork of lepel over de bodem van zo'n pan schrapen is doodsoorzaak van alle oren nummer 1. Ik schraapte het vet dan ook hard van de bodem en veroorzaakte daarmee zoveel tumult, zoveel protest dat ik er maar met een diepe zucht mee stopte toen de juf dat vroeg. 'Nou had ik er zo'n zin in vanmiddag en nu krijg ik op mijn kop omdat probeer zuinig om te gaan met materialen? Ik vind dat heel vreemd.' 

Had ik al gezegd dat ik twee van die Da Vinci Mannetjes van Vitruvius boetseerde? Toen die af waren zette ik het boeddhaatje in de schaduw, onder de enorme ficus in de hoek van de multifunctionele ruimte. Ik rukte een tak van de ficus, ontdeed die van alle bladeren en bond het jezusje met een paar ijzerdraadjes aan de wigvormige tak. Ik zetten de tak in de potgrond van een bejaarde cactus die in de andere hoek staat. De zon stond er recht op te branden. 

'Dat moet je niet doen Joseph', zei de juf, 'hij is heel mooi geworden. Als hij in de zon hangt dan smelt ie nog. Was blijft eeuwig kwetsbaar.' Een van de meest fijnbesnaarde psychoten liep met driftige passen op de bewaker af, die altijd rechts achter in de ruimte zit te dommelen en mompelde iets dat ik niet verstond. Hij stond op, liep zijn broekriem over de dikke buik hijsend naar het orakel, de juf, en fluisterde in haar oor, liep terug naar zijn stoel en liet zijn vermoeide gat zakken. 'Ja, Joseph,waarom brak je eigenlijk die tak af, willen wij weten?' Iedereen vergat het pannetje op het gasje, iedereen keek mij aan. 

'Waarom ik dat deed? Omdat we hier geen olijfboom hebben, daarom. En toen vroeg ik de Boeddha of ik een tak van zijn ficus mocht plukken. Ik zei: 'Het is voor Jezus. Die hangt bij ons katholieken altijd aan het kruishout, snap je? Jij zit lekker te verlichten in de schaduw van je ficus, maar in Jeruzalem was helemaal geen schaduw waar Jezus in kon zitten om zichzelf te verlichten. Van de Romeinen mocht hij niet eens zitten. Ze hingen hem pal in de zon. Snap je?' Dat zei ik tegen het boeddhaatje in de schaduw van de zeven zaligheden. Snapt u het nu, juf? Laat me met rust want ik vind het gezellig, ben op dreef en wil graag föhnen.'

Hartelijks,

Joseph