woensdag 18 oktober 2023

Brieven aan Edith Stein #59 'Je mag het geen leedvermaak noemen want het is mededogen'

 

 

 

BRIEF 59  
aan Edith Stein 
'Je mag het geen leedvermaak noemen want het is mededogen' 
Joseph M. Heij 
Wolfheze bij Arnhem
 

Zeer Maagdelijke Zuster van het Allerheiligste,

Lieve Edith,

Vannacht heeft het zo hard geonweerd dat ik er ondanks de donkerrode slaappillen die ik bijna elke avond slik wakker van werd. Ik heb lang naar geluisterd naar de rollende donder, met de ogen stijf dicht omdat ik het weerlicht niet goed kon verdragen aan mijn vermoeide ogen. In de aangrenzende kamers hoorde ik het gestommel van de armen van geest die de slaap kennelijk ook niet meer wisten te vatten. Mijn directe buurman hoorde ik na elke harde donderklap naar de wc sloffen, om op de pot te gaan zitten, misschien omdat hem dat de veiligste plek in huis leek, maar het kan net zo goed zijn dat zijn darmen de peristaltische krampen niet meer aan konden. De slappe lach die dit hoorspel veroorzaakte ook bij mij buikkramp, maar van een geheel andere soort. Mijn tranen smoorde ik in het dikke kussen waarin ik normaal gesproken mijn oren verstop zodat ik weinig tot niks hoor. Alleen de donder dringt soms zo diep in het dons door dat ik midden in de nacht kan ontwaken. 

Ik weet niet Edith, of jij een vaste slaper bent of een dolende. Zeg eens of je bang bent voor onweer of dat je eens en voor al genezen bent van die overbodige angst omdat je wel iets anders aan je hoofd had dan wat symfonisch gerommel in de lucht? Ik denk nu even aan de bombardementen. Had je mij al geantwoord op mijn vragen daaromtrent? Ik weet het niet meer. Je brieven bewaar ik niet, die neemt de vrouw van mijn Vriend altijd mee. Bovendien zou ik de meeste brieven die je mij stuurt nooit willen herlezen. Ze gaan me teveel over de oorlog en over jouw favoriete god. De vrouw van mijn Vriend - gaf ik je haar naam al eens? Ik zal haar 'J' noemen - vertelde gisteren, toen ze weer een stapel brieven meenam, vooral brieven van mij aan jou, dat er weer eens oorlog is het het beloofde land dat ook jou werd beloofd maar dat je nooit te zien kreeg omdat je net iets te vroeg stierf. Jou werd de hemel beloofd, aan de Joden die de Ausrottung overleefden Palestina. Dat daar al mensen woonden was wel een ding, die wilden er ook blijven wonen. 'Omdat dat land ook aan ons is beloofd.' Bovendien emigreerden de meeste Joden in 70 na Christus naar het buitenland.

Nu hebben ze weer ruzie, zegt J, en niet zo'n klein beetje ook. Waarom ze ruzie hebben schijnt vrij ingewikkeld te zijn. 'Waarover hebben ze eigenlijk geen ruzie?' zei ze alsof ze zelf de wanhoop nabij was. Maar ik weet dat J als ze bij mij weggaat altijd koffie gaat drinken in de stad, bij De Bijenkorf, daar sexy lingerie koopt, of dure parfum, of overbodige schoenen. Wedden dat ze die nare oorlog dan allang weer vergeten is of dat die niet meer is dan een kabbelend en rustgevend beekje op de achtergrond? Op bij de actualiteit te blijven: heftig onweer dat langzaam wegtrekt en metamorfoseert in het knusse spinnen van een moddervette poes? Niks is heerlijker dan je wentelen in de angsten van anderen als je zelf amper tot niet te vrezen hebt. Je mag het geen leedvermaak noemen want het is mededogen.  

Hartelijks van Joseph