zaterdag 14 mei 2022

Brieven aan Edith Stein #3 'Van een ander het bloed drinken'

 


 

BRIEF 3 
aan Edith Stein
'Van een ander het bloed drinken'
Joseph M. Heij 
Wolfheze bij Arnhem


Gnädige Schwester Teresia Benedicta vom Kreuz,

Beste Edith,

Misschien moest ik eerst iets meer over mezelf vertellen voordat je me gaat antwoorden? Ik ga niet meer opschrijven dan strikt noodzakelijk is, want ik snap wel dat je eerst nog maar eens moet zien wie ik was voordat je me een eerste brief terug stuurt. Mijn voornamen Joseph Maria verraden dat ik rooms-katholiek ben gedoopt en opgevoed. Het liefst zou ik beide doopnamen versnipperen in de elektrische versnipperaar en liever Herman heten dan Joseph, zoals mijn grootvader en vader van moederszijde Herman Hans heette. Liefst met twee N.N.-en aan het eind. Hermann H. Heij is mooi. Maar het is erg duur om je naam te laten veranderen en dus zag ik ervan af; ik moet de publicatie van mijn dichtbundels financieren.

De achternaam Heij is van mijn moeder. Toen ze met mijn vader trouwde, wilde zij haar meisjesnaam behouden ter wille van haar kinderen, die ze 'alleen op de wereld wilde deponeren' als ze haar achternaam droegen en niet die van mijn vader. De stumper ging schoorvoetend akkoord - hij heeft nooit geweten waarom ze zijn achternaam afwees - op voorwaarde dat wij kinderen zouden worden geïnitieerd in de rooms-katholieke doctrine. Nou dat heb ik geweten. Toen ik een jaar of dertien was wist ik het zeker: de roomse rite is een verstoft rariteitenkabinet waar al eeuwen lang geen fut meer in zit maar alleen sperma dat rijkelijk uitgezaaid wordt onder de willoze gelovigen. En daarom stapte ik eruit met de mededeling: 'Geef mijn hostie maar aan het dode paard waar jullie uit alle macht aan trekken.'

Sorry Edith, dat ik dat zeg. Ik las heus wel dat jij nogal vol bent van dat geloof, maar je moet me begrijpen. Zelf was je immers toen je veertien was ook 'helemaal klaar' met je Joods-orthodoxe opvoeding. Neem mij dus niet kwalijk dat ik na een decennium roomse hocus pocus op een hete zomerdag onpasselijk incontinent door de wierook van het altaar en het lichaam van christus naar buiten ben gerend. Om nooit meer een kerk te betreden tenzij vanwege de op elkaar gestapelde cultureel-antropologische rariteiten die daar altijd in ruime mate te vinden zijn. Om nooit meer het lichaam van een medemens te hoeven doorslikken, al is het maar een piepklein stukje. Om nooit meer het bloed van een ander te drinken.

...  

Sorry, gisteren was ik zo boos dat ik niet meer verder kon schrijven. Ik ben in de tuin gaan zitten en las het boek waar mijn aandacht momenteel het meest naar uitgaat, een recente uitgave over de mindset van Adolf Hitler. Wat een ongelooflijke rukker. Hoe bestaat het eigenlijk dat er zoveel gewone mensen achter 'Kuifje' aanliepen? Je zou nog eerder de denkbeeldige aars van Charlie Chaplin willen likken dan van 'De Snor'. Ach, er is al zoveel over geschreven dat het je verbaast dat zoiets ooit nog eens zou gebeuren, maar dat is wel zo. De Amerikanen hebben hun eigen tandenborstelsnorloze Oranje Kuifje en de Russen hebben hun al even tandenborstelsnorloze Kaukasische Bokser. 

Op zondagochtend kijk ik in bed televisie. Meestal iets van CNN of Al Jazeera. Soms ook ID of CI. Een enkele keer National Geographic. Nu zag ik het Sint Pietersplein badend in de zon langs zeilen. Het ging te snel dus zeilde ik terug. Ik wilde het even zien. Als om me te kunnen ergeren. Het duurde even voordat ik door had dat het live televisie was. Ik viel met de neus in de romige boter want het bleek te gaan om de heiligverklaring van Titus Brandsma. Die ken ik natuurlijk nog van school. We moesten een hele tekst over die man uit ons hoofd kennen en kunnen optrommelen als erom gevraagd werd. Ik vergat de tekst maar een vriend van me kan het hele verhaal nog steeds van begin tot eind oplepelen. Hij dreunt het op alsof hij een machinegeweer leegschiet waarvan de haan blijft hangen.

Ik vroeg me af Edith, of je hem gekend hebt of jullie elkaar zijn tegengekomen in de trein naar het oosten of dat je helemaal geen weet had van elkaar. Was jij nu ook heilig of slechts zalig? Ik weet het niet goed. Jullie waren allebei best vroeg aan de beurt, als ik het zo oneerbiedig mag zeggen. Titus in juli 1942 en jij een maand later, in augustus. Ik stel me voor dat jullie elkaar leerden kennen onder de zogenaamde douche, maar dat kan niet, want jij stierf in Auschwitz en Titus in Dachau. Dachau heb ik twee keer bezocht. Een keer als kind, mijn moeder ergerde zich aan de suppoosten omdat die groene uniformen droegen en platte petten, zoals ze dat noemde. Ze zei: 'Hoe kunnen ze dat nou doen? Ik krijg er de koude rillingen van.' Van het hele kamp herinnerde ik me zowat niks meer, wel dat wat mijn moeder zei. Vorig jaar was ik met mijn eigen kinderen in Dachau, kort voordat ik werd opgenomen.

Auschwitz staat bijna helemaal boven aan mijn to-do-list of bucketlist zo je wilt. Mensen vragen me wel eens: 'Zeg Joseph, als je nog een ding mocht kiezen om te doen, een reis mocht maken, wat zou dat dan zijn?' Omdat ik chronische vliegangst hebt, begrijpen ze wel dat mijn beloofde land zo ongeveer in Europa moet liggen en te voet, met de trein of met de auto te vinden moet zijn. Maar ik denk niet dat veel mensen snappen dat ik niet 'iets vrolijkers' kies dan Zuid-West Polen. Ondertussen heb ik reuze spijt dat ik niet allang in Oświęcim was, want sommige mensen zeggen dat Poetin Polen gaat aanvallen als ie het benauwd krijgt. Dan zie ik dus nooit het mooie historische centrum Krakau en kom ik niet naar Birkenau om een kaarsje voor je aan te steken en een weesgegroetje voor je te bidden, Edith. 

Maar belangrijker is dat ik jou wil vragen om voor mij te bidden. Niet dat ik denk dat het helpt, maar omdat ik snap dat jij er behoefte aan hebt.

Tot schrijfs,

Joseph Maria